Het agrarisch project
In 1997 publiceerde de Commissie Geschiedschrijving (CG) van het Westfries Genootschap Westfriese
Gatenkaas. Publicaties over de geschiedenis van Westfriesland: inventarisatie en leemten. Als een
van de ‘leemten’ benoemde men agrarische geschiedenis.
Op 28 oktober 1998 begon in Hoorn (in het Timmermansgildehuis) een cursus landbouw- en boerderijgeschiedenis,
onder auspiciën van de Stichting Regionale Geschiedbeoefening Noord-Holland met als docent Kees
van der Wiel en met twaalf deelnemers. Op de laatste cursusavond, 16 december, sprak men af om met de
deelnemers die dat wilden, een project te starten: landbouwgeschiedenis (1880-1920) in West-Friesland.
Met als begeleider Rob Beemster (een beroepshistoricus) en onder auspiciën van de CG van het Westfries
Genootschap.
Als werktitel koos men ‘Geschiedenis van landbouw en veeteelt in West-Friesland, 1890-1920’
en als werkwijze dat men van vijf tot zes dorpen (gemeenten) aan de hand van origineel bronnenmateriaal
zou nagaan hoe het agrarisch grondgebruik veranderde en hoe dat van invloed was op de demografische
situatie. Verder wilde men nagaan welk maatregelen tot modernisering werden genomen en wanneer dit gebeurde.
De cursisten zouden elk een of meer dorpen onderzoeken en Beemster zou zorgen voor de integratie van de
onderzoekgegevens tot een verslag. Optimistisch dacht men voor het archiefonderzoek een half jaar nodig
te hebben. Rond februari 1999 begon het onderzoek in de gemeentelijke landbouwverslagen aan de hand van
een vast format met als periode 1880 tot en met 1930 en als regio Oostelijk West-Friesland. In deze halve
eeuw kregen een aantal belangrijke veranderingen in de veehouderij en de tuinbouw haar beslag, die
West-Friesland een heel ander aanzicht gaven. Vanaf 1930 kwamen weer allerlei nieuwe problemen op de
landbouw af, die velen aan de rand van de afgrond brachten, maar eigenlijk niet leidden tot grote
veranderingen in de manier van boeren of telen. Tot ongeveer 1960 zou in veel dorpen, ondanks goede
en slechte tijden, eigenlijk veel bij hetzelfde blijven, waarna zich opnieuw in hoog tempo, mede door
de ruilverkavelingen, grote veranderingen gingen aandienen. Maar dat is meer een onderwerp voor een
volgende studie.
Voor het onderzoek werd een werkgroep gevormd onder leiding van J. Raat (ook voorzitter van de CG). De
werkgroep bestond en bestaat uit A. Korver-Waijboer (onderzocht Opperdoes), G. Bakker-Bruijn (onderzocht
Venhuizen/Hem), J. Peereboom (onderzocht Berkhout), K. Groot (onderzocht Nibbixwoud en Bovenkarspel)
en J. Raat (onderzocht Wervershoof en Andijk).
Het materiaal bleek weerbarstig en Beemster vertrok na twee jaar. Toch werd het nog steeds van belang
geacht dat de leemte zou worden opgevuld. Zo zei de bekende landbouwhistoricus Jan Bieleman op een
symposium geschiedschrijving in Enkhuizen op 14 november 2003 dat er ‘schokkend weinig’ was
gepubliceerd over de agrarische geschiedenis van West-Friesland: ‘en dat terwijl West-Friesland
niet zo maar een regio is, maar sinds de late Middeleeuwen tot één van de meest moderne
land- en tuinbouwregio’s van ons land behoorde’.
De werkgroep begon met uit de gemeentelijke landbouwverslagen informatie te trekken over grondgebruik
en gewassen, daarna bestudeerde men de bevolkingsstatistiek en als derde element tuinders- en
veehouderijgezinnen. Van der Wiel schreef als docent van de cursus een schets in hoofdlijnen van 700
jaar Westfriese landbouw en stelde een lijst samen van bronnenmateriaal en literatuur. Hij bleef ook
zijdelings betrokken bij het onderzoek en leverde het format voor de gezinsbeschrijvingen. Het was dan
ook niet toevallig dat hij in mei 2006 op verzoek van de CG als eindredacteur intensiever betrokken
werd bij het agrarisch project. Zijn taak zou bestaan uit het schrijven van een algemene inleiding op
de ‘dorpenverhalen’ en daaruit conclusies trekken. Al gauw werd echter, op zijn voorstel,
besloten over te gaan op een sectorale beschrijving waarvoor Van der Wiel ook een opzet maakte (november
2006). Men trok voor de sectorale beschrijvingen externe auteurs aan: Maarten. Timmer voor de sector
bloembollen, Nanne Groot voor de sector tuinzaden en Martien Hoogland voor aardappelen, groenten en
fruit. Van der Wiel zou de veehouderij voor zijn rekening nemen en hij maakte ook een inventarisatie
van relevante literatuur en bronnen (per sector). Ook Katja Bossaers (van de stichting die de cursus
organiseerde) bleef actief bij het onderzoek betrokken. Toen men via het Nationaal Archief de beschikking
kreeg over gedetailleerde gegevens over het grondgebruik en veebezetting in 1921 en 1930 nam zij op
zich die in een database te zetten. Die database is met andere statistische gegevens
in te zien onder het hoofdstuk ‘Bibliotheek’ van deze website.
In de loop van de tijd bleek dat voor sommige sectoren veel meer onderzoek en tijd nodig was dan voor
andere sectoren en dat de samenhang tussen de sectoren gering was. Doordat ook het totale manuscript erg
omvangrijk dreigde te worden werd besloten de sectoren afzonderlijk in drie delen uit te geven.
Het bestuur van het Westfries Genootschap stelde ten behoeve van de uitgave van dit soort wetenschappelijke,
historische manuscripten een nieuwe serie: De Westfriese Historische Reeks.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.