Westfries Genootschap » Publicaties » Vierkant » 2016 » Nummer 2 » Pagina 12-14
In het Westfries Biografisch Woordenboek staan biografieën
van personen die voor Westfriesland, lokaal of regionaal, veel betekend hebben. Heeft u in uw dorp
of stad een persoon waarvan u meent dat deze in aanmerking komt voor het WBW, meldt u die dan, liefst
per mail, aan bij het secretariaat van het Westfries Genootschap.
Alleen personen die zijn overleden komen in aanmerking.
Margaretha Maria Snouck van Loosen, geboren te Enkhuizen op 6 september 1807 en overleden aldaar op 30 oktober 1885, is de stichteres van het Snouck van Loosen Fonds. Zij is een dochter van Samuel Snouck van Loosen (1766-1839), luitenant-ter-zee en koopman, en Cornelia
Petronella van Loosen (1772-1846). De familie Van Loosen was in Enkhuizen een bekende regentenfamilie.
De gezusters Snouck van Loosen
Margaretha Maria was de jongste van de zes dochters van Samuel en Cornelia. Een andere dochter overleed jong. Over de opvoeding van de overige vijf is weinig bekend. Waarschijnlijk
kregen ze - zoals gebruikelijk was in hun kring
- thuis onderwijs en werden ze voorbereid op
de taken van een gehuwde vrouw. Cornelia Eva
(1801-1852) trouwde met jhr. Pieter Opperdoes Alewijn uit Hoorn, Theodora Matthia (1797-1845) met Nicolaas Quast van Rijneveld.
Na de dood van hun ouders bleven Margaretha
en haar zusters Anthonia Meynoutje (1795-1875) en Arnoldina Ursula (1803-1876) in het met schilderijen en ander kostbaarheden gevulde grote familiehuis aan de Dijk wonen. Het achttiende-eeuwse interieur, ingericht door hun grootvader Dirk Elias Semeyn van Loosen, lieten ze ongewijzigd. Ze moeten sober en zuinig hebben geleefd. De drie zussen gingen gekleed in eenvoudige zwarte japonnen. Een keer in de drie maanden maakten ze met een huurkoets een tochtje in de omgeving
van Enkhuizen. Zoals het dames van hun stand toen betaamde verrichtten ze verantwoord maatschappelijke werk, onder andere ‘stille’ liefdadigheid.
Ze gaven geld voor een nieuw Diaconiehuis en richtten in de Breestraat een ‘inrichting tot het geven van godsdienstonderwijs’ op. In de Westerstraat onderhielden ze een naaischool voor
meisjes, ook uit armlastige gezinnen.
Met het grote familiekapitaal gingen ze voorzichtig
om. In de traditie van hun voorouders leenden ze geld aan opkomende bedrijven in Enkhuizen, zoals de zaadhandel. Toch lijken ze, als echte rentenier, een voorkeur voor beleggen in staatspapieren met een vaste rente tussen de 2 en 3 procent te hebben gehad.
Het testament van Margaretha Maria
Margaretha Maria overleed in 1885. Bijna driekwart van het kapitaal, ongeveer acht miljoen gulden, aan geld en onroerend goed in Enkhuizen en in de Beemster bracht ze onder in een fonds voor ‘Weldadige doeleinden’, het in 1890 opgerichte Snouck van Loosen Fonds.
Slechts 1,5 miljoen gulden werd uitgekeerd in legaten aan vooral de familie. Tot eind 1893 bestreed een groep neven en nichten tevergeefs de geldigheid van dit testament.
Het testament weerspiegelt opvattingen van Margaretha en waarschijnlijk ook van haar twee zussen. Van de lokale bestuurders en kerkbesturen, die wars waren van een sociale aanpak, verwachtten ze weinig. Als leden van de hogere stand zijn ze het als hun plicht gaan zien verder
verval van Enkhuizen te voorkomen. Na het uitsterven van de familie Snouck van Loosen moest het familiekapitaal hiervoor worden ingezet.
Het Snouck van Loosen Fonds
Dit fonds diende een aantal sociale voorzieningen tot stand te brengen en betaalbaar te houden. Het grote huis aan de Dijk (nummer 36) werd verbouwd voor zes tot acht ongehuwde vrouwen of weduwen ‘van goede komaf, maar
wel armlastig’. Als ongehuwde vrouwen hadden de gezusters zich het lot aangetrokken van vrouwen uit betere kringen die ongehuwd bleven en leefden in kommervolle omstandigheden. In het midden van de negentiende eeuw was er in Nederland een vrouwenoverschot.
Er moesten arbeiderswoningen worden gebouwd.
‘Elke woning van behoorlijke grootte en ruimte met drie slaapplaatsen en voldoende regenwaterbak en voor lage prijzen te verhuren aan gezinnen, die door duurzame arbeidzaamheid en goed gedrag boven anderen uitmunten’.
De eerste vijftig werden gebouwd in het door het fonds aangelegde Snouck van Loosenpark
(1897), een volkspark in het lang verwaarloosde havengebied. Ook de instellingen waarvoor de gezusters Snouck van Loosen zich
bij hun leven hadden ingezet, moesten in stand worden gehouden.
Hulp werd geboden aan hard werkende individuen die met grote financiële tegenslag kampten of aan weduwen in behoeftige omstandigheden.
Ten strengste werd verboden dat ‘het kapitaal ooit aan eenig Godshuis of wat het zijn moge vervalle en dat de inkomsten ooit gebruikt mogen worden tot stedelijke uitgaven, gebouwen of inrigtingen’.
Huis van de familie van Loosen aan de Wierdijk.
Naast het huis staat een koetshuis. Op de nok een alliantiewapen. Het huis stond naast het West-Indische pakhuis. Dit is een foto van een gekleurde tekening (25 x 22,5cm) behorende tot de boedel van Margaretha Maria Snouck van Loosen (afbeelding: digitaal archief Oud Enkhuizen)
Betere tijden
Het testament kwam op het juiste moment. Het jaar 1885 vormde voor Enkhuizen het dieptepunt van een al lang
lopende crisis. Het Snouck van Loosen Fonds stimuleerde met zijn activiteiten de lokale economie en prikkelde
andere investeerders. Na 1895 kwam ook de lokale overheid in actie: woningverbetering, het aanleggen van
nutsvoorzieningen en een betere gezondsheidszorg. Of de bouw van het toentertijd imposante Snouck van Loosen
ziekenhuis (1900) conform de wil van Margaretha Maria was, is de vraag. Het werd een stedelijke inrichting
waarop ook de lokale overheid invloed kreeg. De beheerders van het fonds W. Lakenman en G. Wendelaars volgden
bij dit project ook eigen ambities.
De bouw van het ziekenhuis en de andere Snouck van Loosen voorzieningen gaven de inwoners van Enkhuizen
het gevoel dat er betere tijden waren aangebroken. De naam Snouck van Loosen werd een begrip in Enkhuizen.
Margaretha Maria werd na haar ‘stille leven’ een geroemde vrouw.
Literatuur:
- Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland onder redactie van Els Kloek, 2013.
- Maurice M. de Wolf en Marian Watts de Wolf, ‘Het Enkhuizer regentengeslacht Van Loosen en aanverwante geslachten’. De Nederlandsche Leeuw (1971) 302-324, aldaar 305-309.
- E.C. de Vries en H.G. de Vries, ‘Enkhuizer wetenswaardigheden’ (Zaltbommel 1994) 50-54, 55-67, 68-77 [over de stichting, het park en het ziekenhuis].
- Wander van Leeuwen, ‘De Snouck van Loosen Stichting’. In: Enkhuizen al meer dan 600 jaar bij de tijd, Enkhuizen 2002.
Op internetsites is onder de zoeknaam Snouck van Loosen informatie te vinden.
De familie Van Loosen in Enkhuizen stamde af van Jan Laurenszoon van Loosen die in het midden van de zestiende
eeuw uit Vlaanderen kwam. Zijn nakomelingen waren onder andere koopman-reder, bewindhebber van de Verenigde
Oost-Indische Compagnie, burgemeester van Enkhuizen en Gecommitteerde Raad van West-Friesland en het
Noorderkwartier. De familie verwierf een zeer groot kapitaal. Een achterkleinzoon, Dirk Semeyn van Loosen
(1697-1756), liet het indrukwekkend patriciërshuis aan de Dijk bouwen, een symbool van de rijkdom van
Dirk en zijn vrouw Maria Bontekoning. Zij lieten geen kinderen na. Neef Dirk Elias van Loosen (1738-1812)
zette de familietraditie voort. Veel inkomen kwam er toen uit de slavenhandel (West-Indische Compagnie).
Na de Franse inval in 1795 ging hij rentenieren. De internationale handel vanuit Enkhuizen was stilgevallen.
Als prinsgezinde werd Dirk Elias ontheven uit alle politieke functies. Zijn enige dochter Cornelia trouwde
met Samuel Snoeck, een patriciër uit Gorinchem. Ook Snoeck had inkomen uit de slavenhandel. Snoeck kreeg
in 1823 koninklijke toestemming om zijn achternaam in Snouck van Loosen om te zetten.
Gegevens samengesteld en aangeleverd door: Peter Wester te Beuningen Overijssel. (2013).
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.