De representatie van de Westfriese geschiedenis in de musea
Robert Zijp, Zuiderzeemuseum Enkhuizen
Enkele weken geleden heeft Christoph Buchwald in Felix Meritis de aftrap gegeven voor een reeks literaire bijeenkomsten waarin de vaak tegenstrijdige verhouding van literatuur, geschiedenis en politiek onder de loep wordt genomen. Daarbij lezen schrijvers voor uit romans met een duidelijk politiek-historisch tijdsbeeld, en discussiëren zij met historici en journalisten over literatuur, (geschied)wetenschap en tijdsbeleving. Het persbericht voor deze reeks noemde het opmerkelijk dat een fictief verhaal een ander en vaak veel gecompliceerder beeld schetst van een tijdperk dan een historicus of journalist. Buchwald stelde zelfs de vraag of de representatie van de geschiedenis in de literatuur niet een voortreffelijker middel is om het verleden beter te leren kennen dan de traditionele geschiedschrijving. Hij noemde daarbij als voorbeeld De Buddenbrooks van Thomas Mann als ikoon van Duitsland onder keizer Wilhelm II, de romancyclus De Tandeloze Tijd van A.F.Th. van der Heijden als tijdsbeeld van Amsterdam of Alfred Döblins’ Alexanderplatz uit 1929 voor Berlijn.
Het begrip "representatie van de geschiedenis" is dus niet beperkt tot de geschiedfilosofie, maar is doorgedrongen tot het dagelijks spraakgebruik wanneer in de literatuur, het toneel, de film en andere media een beeld wordt gegeven van het verleden.
Net als deze cultuuruitingen kunnen ook (cultuurhistorische) musea opgevat en gewaardeerd worden als een representatie van het verleden. Daarbij gaat het wel om een specifiek deel van het verleden, namelijk om de materiële cultuur.
Vorming van museumcollecties impliceert een selectief proces van "vergeten" en van "herinneren". Dit proces wordt geactualiseerd in de semi-permanente opstelling van musea, wanneer nieuwe wetenschappelijke inzichten daarin verwerkt worden. Die actualisatie vindt vooral plaats in tijdelijke exposities, publieksprogramma’s en educatieve projecten.
Dergelijke museumproducten ontstaan alleen wanneer de opdrachtgevers (rijk, gemeente, provincie, fondsen) deze willen financieren. Vaak geldt dan ook nog de vooronderstelling dat bepaalde doelgroepen zoals het onderwijs of individuele bezoekers ervoor geïnteresseerd kunnen worden. Het wordt daarbij algemeen geaccepteerd dat musea politieke of maatschappelijke doeleinden dienen, zoals cultuurparticipatie, integratiebeleid of identiteitsvorming. Musea moeten dan jongeren en allochtonen trekken, representeren de "natie", verschaffen �dentiteit of worden geacht "inclusive" te zijn. Binnen een context van cultuurhistorisch toerisme is tot slot ook de economische betekenis van musea gegroeid. Amsterdam is daarvan met het Rijksmuseum, het Van Gogh en het Stedelijk Museum, plus het Anne Frankhuis een goed voorbeeld.
Om investeringen in de programmering te kunnen terug verdienen, moeten musea een lawine van dagelijkse publiciteit teweeg brengen, zoals nu voor de Holbein-expositie in het Mauritshuis. Andere musea genereren die publiciteit door koninklijk bezoek bij de opening van een expositie, door het aantrekken van "celebrities" zoals Joan Collins of Michael Gorbatsjow voor de openingsbijeenkomst of door het verspreiden van erotisch getinte en daarmee spraakmakende affiches. U begrijpt dat ik op het Groninger Museum doel ... en beleefdheidshalve dit voorbeeld buiten het terrein van de Fryske Akademie of van West-Friesland gezocht heb.
Dit alles is een teken dat musea tegenwoordig niet in de eerste plaats "de geschiedenis representeren", maar fungeren als vorm van vrijetijdsbesteding in een steeds commerciëler omgeving.
Wie de geschiedenis opvat als de (wetenschappelijke) bestudering van het verleden en de verslaggeving daarvan, kan zich vinden in de stelling dat historische musea (in het beste geval) het verleden representeren, doch niet de geschiedenis als academische discipline. Musea vertellen ook geen geschiedenis, maar informeren over de materiële cultuur van het verleden en brengen hun gebruikers daarmee in aanraking (esthetische en emotionele beleving stimuleren de herinnering). Musea vormen op deze wijze een afzonderlijke categorie als bron tot het verleden én als intermediair in de popularisering van het verleden. Ze bereiken een groot publiek: daarom is het noodzakelijk dat ze betrouwbare informatie verschaffen, gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke inzichten. Dat is echter nog geen "representatie" van de geschiedenis in de gebruikelijke betekenis.
Cultuurhistorische musea en de geschiedwetenschap behoren wel nauw verbonden te zijn. In deze verbondenheid met de historische wetenschap verschillen musea - om maar weer bij het voorbeeld van de literatuur te blijven - van boeken. "De eeuw van mijn vader" van Geert Mak of "Het Zwijgen van Maria Zachea" van Judith Koelemeyer zijn beide opgezet als romans en niet als wetenschappelijk betrouwbare studies. Toch herkennen veel lezers daarin zoveel, dat hun herinnering gestimuleerd wordt en zij hun eigen verleden opnieuw beleven. Ook museumbezoek, bijvoorbeeld aan het buitenmuseum, werkt vaak als zo’n katalysator van de herinnering. Waar de eis van wetenschappelijke betrouwbaarheid voor de literatuur echter niet geldt en voor musea wel, stemt dit overeen met de verwachtingen van bezoekers: musea gelden voor de consument als één van de betrouwbaarste informatiebronnen. Dit stelt dus tevens de eis van reflectie op de uitgangspunten van het museum en explicitering daarvan naar de bezoeker toe.
Resteert de vraag hoe musea zich moeten verhouden tot regionale identiteiten. Is daarbij vaak niet sprake van een "invented regional identity", zoals we ook spreken van "invented traditions"? En wordt regionaliteit niet juist naar voren geschoven als nostalgisch of gepolitiseerd tegenwicht van internationalisering of Europaïsering. En wat dat laatste betreft:
Wordt dat dan weer niet in de hand gewerkt door het subsidiebeleid van de Europese Gemeenschap? Dan komt ook de vraag op of de transculturele samenleving, waarin wij wonen, wel gediend is bij regionalisering ... eerder dan bij het benadrukken van transculturele en boven-regionale waarden. U begrijpt dat ik deze vragen aanstip, doch ze in het toegemeten tijdsbestek niet kan beantwoorden.
Wie een symposium over Westfriese geschiedschrijving bezoekt, is zeker geïnteresseerd in regionale historie. Bij een bezoek aan de musea in West-Friesland zult u echter spoedig ontdekken dat deze zich ten opzichte van de regionaliteit niet of nauwelijks expliciet manifesteren. Het zijn zowel lokaalhistorische musea als regionale musea of thematische musea, die met hun collecties en presentatie een landelijk verzamelterrein bestrijken.
Hoe dat ook is, zij bieden aan historici en andere geïnteresseerden niet meer en niet minder dan zeer omvangrijke bronnencollecties, die in de traditionele geschiedschrijving onvoldoende en zeker niet integraal benut worden. Ik ben daar wel een pleitbezorger van. Alleen wanneer de - door deze bijeenkomst gestimuleerde - geschiedschrijving van West-Friesland naast de wetenschappelijke literatuur en archieven ook museumcollecties bestudeert en vervolgens tevens monumenten, het landschap, de mondelinge overlevering, etc. zal er sprake zijn van representatie van de Westfriese geschiedenis; niet in de musea dus, maar mede dankzij het bestaan van museumcollecties in deze regio.
Discussie
De vraag van inleider over de verhouding van musea tot regionale identiteiten en zijn uitgesproken vermoeden dat er vaak sprake is van een "invented regional identity", brengen Lammert Jansma tot de uitspraak dat er wat hem betreft geen tegenstelling bestaat tussen globalisering en regionalisering. De regio behoort voor onze musea het ankerpunt te zijn, willen ze als bronnenverzamelingen van betekenis zijn voor de regionale geschiedbeoefening. Zijp wijst op het gebruik van de regionale identiteit in de voormalige Sovjetunie en Joegoslavië. Een en ander brengt Frans Diederik tot de constatering dat een dergelijke onderzoekstaak staat of valt met de betrouwbaarheid en volledigheid van de bronnen. Een willekeurige selectie doet daar afbreuk aan. Zijp geeft aan, dat een museum een product van zijn tijd is; presentaties zijn tijdelijk. Een selectieve verzameling kan de collectie zuiver houden.