Twee inwoners van Scharwoude die op 4 november 1675 tijdens een zware storm 's avonds de dijk waren opgelopen, zagen tot hun schrik dat bij hun woonplaats de zeewering was doorgebroken. Ze sloegen groot alarm. Binnen de kortste keren spoelde er een gat uit van 30 roeden (bijna 120 m); 25.350 ha van West-Friesland liep onder water. Tweemaal is gepoogd het gat te dichten. Op een gegeven moment waren er 4800 man aan het werk. Maar de ene storm na de andere vernielde het mensenwerk. Een indruk van de moeizame arbeid geeft deze kaart van landmeter Dirck Pietersz Abbestee. (RANH).
Dijklasten drukten uitsluitend op de bezitters van grond. Toen rond 1500 de armoede toesloeg, gingen de landbezitters er toe over ‘de spade in de dijk te steken’. Dat was een symbolische handeling waarmee zij te kennen gaven niet langer aan hun verplichtingen te kunnen voldoen. Omdat zij daarmee het recht verspeelden als vrije boeren over allerhande burgeren strafzaken te kunnen meebeslissen, verlieten zij veelal het platteland om hun geluk elders te beproeven. Dat de achtergebleven landeigenaren daardoor met nog zwaardere dijklasten werden opgezadeld was hun probleem...
Corrupte dijkgraaf
Bij het onderhoud van wierdijken kon gemakkelijk worden geknoeid. Elk jaar moest wier worden aangevuld en opgehoogd tot aan de ‘wierspycker’. Voor elke kuub geperst wier was ongeveer zes maal zoveel los wier nodig. Daar lichtten sommigen de hand mee. Zoals in 1667. De aannemers van dijkwerk in de Vier Noorderkoggen husselden het nieuw opgebrachte wier met vorken flink op om tot de spijker te komen zonder ‘pressen, ende vast inbroeyen dat nochtans den geheelen cracht van den dyck is’. Zo luidde de klacht van de Hoofdingelanden van West-Friesland, het college dat sinds 1650 toezicht hield op de Westfriese Omringdijk. Op deze manier spaarden de aannemers veel wier uit.
Dijkgraaf Dirck Verwer van de Vier Noorderkoggen was nauw bij deze kwalijke activiteiten betrokken. In ruil voor een deel in de winst kneep hij bij de inspectie van de dijk een oogje toe. Aannemers die niet aan Verwers corrupte praktijken mee wilden doen, werden hard aangepakt. Verwer legde ze hoge boetes op omdat hun werk niet in orde zou zijn. Die eerlijke aannemers lieten het daarna wel uit hun hoofd nog iets aan de Zeedijk van de Vier Noorderkoggen te doen. Zo slaagde Verwer erin al het werk voor zijn vrienden te reserveren.
In 1667 was de maat vol. Op aandrang van de Hoofdingelanden werd Verwer uit zijn ambt gezet. Joan de Zee, een burgemeester van Medemblik, volgde hem op.
Nieuwe vindingen
Door de gewoonte om in bedreigende situaties steeds weer nieuwe inlaagdijken te bouwen, was veel land verloren gegaan. Dat bleek niet langer verantwoord toen de bevolking toenam. Een betere manier om zich tegen het water te verdedigen, leek versterking van de dijk zelf. Dijkwerkers hadden daar al enige ervaring mee omdat zij gewoon waren kluiten slik en hompen wier met wortel en al op gevaarlijke plaatsen tegen het dijklichaam op te stapelen. Zij ‘oogstten’ dat materiaal in de omgeving van Kolhorn en Wieringen. Zo'n dijk heette ‘slikkerdijk’, een naam die nog gebruikt wordt voor de dijk tussen Oudesluis en de Omringdijk. Vorderingen in de techniek maakten rond 1500 de aanleg van ‘echte’ wierdijken mogelijk. Een ‘wierriem’ werd tegen het dijklichaam geplaatst: een muur van geperst zeewier, gemiddeld vijf meter breed en tot zo'n zeven meter hoog. De wierriem werd op zijn plaats gehouden door aan elkaar gesjorde stevige palen. Vóór de wierriem werd soms nog een aaneengesloten paalscherm geplaatst.
De Westfriese Omringdijk ter hoogte van de haven van Kolhorn, door Cornelis Bok in 1817 geschilderd. Een slordige wierdijk in moderne ogen. Het havenhoofd beschermde de haven, ook wel het Scheepshok genoemd. (Gemeente Barsingerhorn)