Om de ‘eigen jongens’ de gelegenheid te geven een ambacht te leren, werd in 1908 de Vereeniging ter bevordering van het Vakonderwijs in West-Friesland opgericht. Onder toezicht van een vakman leerden de jongens daar schilderen, loodgieten, metselen of timmeren. De kwaliteit van het onderwijs was over het algemeen hoog.
Op 31 augustus 1912, de verjaardag van koningin Wilhelmina en dus Koninginnedag, hadden Jantje van de Velde en Kaatje Mienis uit Rustenburg zich fraai uitgedost. (AWG)
De jongens kregen er les van leermeesters die vaak ook les gaven op de ambachtsscholen in de stad. De Vereeniging ter bevordering van het Vakonderwijs in West-Friesland kreeg afdelingen in onder andere Enkhuizen, Andijk, Hoogkarspel, Hoogwoud, Grootebroek, Oostwoud, Medemblik, Spanbroek, Sijbekarspel, Wervershoof, Winkel en Wognum. Volgens het aloude gildesysteem werd aan volleerde vaklieden gevraagd drie jaar lang een jongen in dienst te nemen om hem de fijne kneepjes van het vak te leren. Het theoretisch gedeelte van de opleiding werd gevolgd aan een lokale avondtekenschool. Van 1 oktober tot 31 maart werden er vijf avonden per week lessen gegeven in wiskunde, taal, rekenen, boekhouden en diverse vormen van technisch tekenen. De Vereeniging ter bevordering van het Vakonderwijs heeft tot 1957 in deze opzet bestaan. Eind jaren vijftig bleek de avondschool niet langer noodzakelijk te zijn. De jongeren waren mobieler geworden, waardoor zij in staat waren de dagopleidingen aan de ambachtsscholen in de stad te volgen.