Kaas met Jonge Juffrouw Anna
In het midden van de achttiende eeuw tekende zich een langzaam herstel af. Belastingversoepelingen zorgden ervoor dat de boeren er weer zin in kregen. Door aankopen in Denemarken en Sleeswijk Holstein was in West-Friesland en daarbuiten geleidelijk een nieuw zwartbont veeras ontstaan. Bij deze dieren steeg de melkgift tot meer dan drieduizend liter per jaar. Er kwam weer welvaart onder de Westfriese veehouders en het werd weer aantrekkelijk om koeien de wei in te jagen. Per traditie gebeurde dat op 1 mei, na een half jaar staltijd.
Voor de stolpboerderij 't Oude Nest, gelegen aan de Gouwe bij Hoogwoud, poseert de familie Slagter. K. Slagter, links van de hond, had rond 1900 een gemengd bedrijf. Hij had veertien koeien, een paar schapen en nog wat varkens. Daarnaast verbouwde Slagter graan, bieten, aardappelen en koolzaad. (C. Modder, Aartswoud)
Veehouder Jacob Koorn uit Aartswoud wist op 23 juni 1746 zijn 72 kazen op de Hoornse kaasmarkt voor ƒ 95,16 te verkopen. Aan het eind van het zelfde jaar ging hij met 125 stuks kazen naar Alkmaar. Dat leverde hem ƒ 118,11 op, zo tekende hij op in zijn schuldregister.
Doordat bovendien Engeland in 1757 marktbeschermende maatregelen ophief, kwam er meer export van boter en kaas op gang. Engeland was een belangrijke afnemer geworden door de opkomende industrie. Ook naar het Iberisch schiereiland ontstond weer een levendige handel. De kaaskopers Claes en Cornelis Witt uit Nieuwe Niedorp hadden bij de koeboeren in de buurt ‘20 kassen’ kaas opgekocht en deze op 14 september 1758 met het schip de Jonge Juffrouw Anna, naar Lissabon verscheept.
Op deze foto uit 1910 staat de familie Zeger-Winkel op ‘de draai’ achter de boerderij in Sijbekarspel. De draai is een kromming in het pad van de boerderij naar het land. Links op de achtergrond is nog net de schaapskooi zichtbaar. Daar verbleven de schapen in de winter. (G. Bijpost, Sijbekarspel)
Tot het eind van de negentiende eeuw vond de kaasbereiding op de boerderij plaats. Twee maal daags maakte de boerin kaas. Met dit tijdrovende werk en de zorg voor haar gezin had zij een zware dagtaak.
Porselein in de koestal
Pieter Klaasz Kamp, geboren in 1757 en gehuwd met Aafke Mosk, boerde op een boerderij aan de Dorpsweg K 65 te Twisk. Hij liet zijn koeien in 1800 ook in mei weer uit, zo schreef hij in zijn dagboek. Er was voldoende gras, maar het was eigenlijk te koud, zodat velen hun dieren nog even binnen hielden. Op 11 mei vroor het zelfs nog, zo noteerde hij. Gedurende de staltijd kwamen de meeste koeien ‘droog’ te staan.
Halverwege de 18de eeuw heerste de veepest. In de jaren 1744 en 1745 stierven alleen al in Noord-Holland ruim 54.000 van de ongeveer 77.000 runderen. Voor pachters en landeigenaren waren de gevolgen desastreus. Door het wegvallen van de veestapel hadden de boeren geen inkomsten meer, waardoor ze de pacht niet meer konden opbrengen. (RAA)