Bibliotheek » WFON » 1988 » Pagina 155-161
Eerder verschenen in West-Frieslands Oud & Nieuw, 55e bundel, pagina 155-161.
Uitgave: Historisch Genootschap 'Oud West-Friesland', 1988.
Auteur: ing. P. S. Teeling.
Voor het verzamelen van zoveel mogelijk details uit de geschiedenis van het straks 700-jarige
Medemblik ben ik vaak in de studiezaal van het Streekarchief voor Westfriesland te Hoorn en ik verheug
mij steeds weer, als ik zie dat zovele streekgenoten van dit Streekarchief gebruik maken. M'n ervaring
is dat een zeer groot deel van de bezoeksters en bezoekers zich bezig houdt met nasporingen naar hun
voorgeslacht, met genealogie. M'n ervaring in de laatste tientallen van jaren is ook dat in vergrijzend
Nederland deze 'trend' zich versterkt voortzet. Immers in een archief als dat te Hoorn (en trouwens
overal elders) kan men op betrekkelijk eenvoudige wijze de afstamming napluizen. In de geboorteakten van
de registers van de burgerlijke stand vindt de genealoog niet alleen de naam van de vader en van de
moeder, maar ook de woning, waarin die voorouder is geboren. In de huwelijksakten wordt men
méér gewaar van de familie en in de overlijdensakte van een b.v. in Medemblik gestorvene
komt men de geboorteplaats elders te weten en ook het huisadres waar hij is overleden. In steden en grote
dorpen worden steevast de straat en de wijk en het huisnummer vermeld. Maar wanneer de genealoog wil
weten, waar die woning eigenlijk precies ligt of gelegen heeft kost het hem zeer grote moeite of staat
hij voor de onmogelijkheid dit aan de weet te komen.
Dat komt omdat het met de huisnummering in nagenoeg de gehele 19e eeuw
zo is gesteld, dat deze per gehele wijk in ononderbroken volgorde
geschiedde. Wanneer een heel stadsdeel b.v. 300 woningen, stallen en
werkplaatsen bevatte, dan begon men met nummer één in die wijk en
eindigde met 300, al zou nummer 300 in een steeg staan waar verder geen
gebouwen meer stonden. Daar komt nog bij, dat de grenzen van een wijk in
de meeste steden niet in de stadsresolutieboeken te vinden zijn en dat
de grenzen soms heel grillig lopen. In Medemblik, Hoorn, Enkhuizen, Edam
en Monnickendam heb ik aan de hand van archiefstukken getracht die
grenzen van de wijken aan te geven. In Enkhuizen was dat een deksels
moeilijk karwei, dat nog niet bevredigend is geklaard. Medemblik,
Monnickendam en Edam bezorgden mij minder moeite.
De huisnummering, zoals die in tenminste de eerste driekwart eeuw
sedert de instelling van het Koninkrijk Holland en de inlijving bij
Frankrijk in de bevolkingsregisters van de Westfriese steden te vinden
is, heeft te maken met het door koning Lodewijk Napoleon bevolen 'Hollandse
Kadaster'. Want al kort na zijn aanstelling in juni 1806 besloot
Lodewijk op aandringen van zijn minister van financiën Gogel tot
instelling van een nieuwe grond- en gebouwenbelasting, welke ieder
object dat huur- of pachtwaarde opbracht naar die waarde
pondpondsgewijze zou doen aanslaan. Daartoe zouden alle landerijen in
het Koninkrijk moeten worden opgemeten.
Maar omdat de regering op zwart zaad zat, de nieuwe 'Verponding'
veel geld in de staatslade zou brengen en opmeting van het hele
grondgebied te lang zou duren, is een oplossing gevolgd die tot sneller
resultaat zou leiden. In de streken, waar een tamelijk betrouwbare
grondadministratie aanwezig was, werd deze aangehouden. Dat waren bij
voorbeeld die van de Zuidhollandse Hoogheemraadschappen Rijnland,
Schieland, Delfland. Maar ook de grondadministraties van de
Noordhollandse polders en droogmakerijen behoorden daartoe. Elders
werden enige tientallen landmeters door de 'Hoofdcommissie tot de
Zaaken der Verponding' ingezet om er alle landerijen op te meten, in
kaart te brengen en te doen schatten. Net als bij het tegenwoordige
kadaster kregen op die kaarten de afzonderlijke stukken land hun eigen
nummer en op die kaarten konden de Koninklijke Schatters in elk
perceel de waardeschatting stellen.
De Westfriese steden hadden geen percelenkaarten op handzame schaal
en ook de 'Hoofdcommissie tot de Zaaken der Verponding' dacht er
niet aan voor de schatting zulke kostbare kaarten te doen maken,
teneinde de schatters in de gelegenheid te stellen hun bevindingen op
die kaarten te zetten. Toch moesten die schatters ter plaatse weten met
welk huis of ander gebouw zij te maken hadden. Op grond van het
Koninklijk Decreet van 15 juli 1806 werd de gemeentebesturen bevolen
binnen veertien dagen een verdeling 'werkstellig' te maken, 'quoteerende
de Wijken, Blokken enz., met Letters en elk Gebouw in dezelve met
Nummers van 1 tot ...'
Erg snel werd evenwel niet op deze oekaze gereageerd. Zo moesten nog in
september 1807 alle landdrosten van de departementen aan de
gemeentebesturen een kopie zenden van het Koninklijk Besluit van
Lodewijk Napoleon van 8 september nr. 16, waarin werd gewezen op de
verplichting van juiste toepassing van de Ordonnantie op de Verpondingen
van 20 januari 1807 met betrekking tot de bevolen nummering van huizen
en andere gebouwen. Het stadsbestuur was verplicht de gemeente in wijken
te verdelen, hetzij elke afzonderlijke wijk te nummeren, hetzij met een
letteraanduiding. Ook moest de stad aan elk huis of ander ervoor in
aanmerking komend gebouw een onveranderlijke nummering geven; in
ononderbroken volgorde binnen de betrokken wijk. Ten derde was er de
verplichting van de eigenaren tot het stellen van dit huisnummer in
olieverf boven of naast de toegangsdeur. Ten slotte waren de eigenaren
verplicht in geval van verlies bij eventuele reparatie het nummer weer
op de deurpost te doen schilderen.
In juli van dat jaar had de Hoofdcommissie tot de Zaken der Verponding
al aan de Minister van Financiën gevraagd maatregelen te nemen om
huizennummering wat meer af te dwingen, aangezien de
schattingsdeskundigen hinder ondervonden bij hun werk in de steden. Want
in tal van plaatsen - vooral in het district van de Drost van Hoorn -
was er nog niets aan gedaan. Misschien zou een aanslag op de
portemonnaie van die Westfriezen méér resultaat geven.
Op 7 september 1807 werd geordonneerd dat de eigenaren, huurders of
gebruikers van gebouwen zonder het voorgeschreven nummer op de gevel een
boete zouden krijgen van drie guldens. De ingezetenen die onwillig waren
kregen een boete van zes guldens aan de broek. Alles ten voordele van de
plaatselijke armen.
Vermoedelijk zullen de Armenvoogden alert genoeg zijn geweest om dat
voordeeltje voor hun Armenkas binnen te halen.
Dat die huizennummring - die het Koninkrijk èn de Franse Bezetting
glansrijk overleefde en tot vandaag de dag zijn nut bewijst - stoelt op
de zin voor orde van de zijde van de Hoofdcommissie tot de Zaken der
Verponding blijkt wel heel duidelijk uit het besluit van de Minister van
Financiën van Zijne Majesteit den Koning van Holland van 23 Julij 1807,
om de gemeentebesturen ernstiglijk aan te bevelen ... ' om toetezien,
en, door het nemen van behoorlijke maatregelen, zorg te dragen, dat
wanneer de Nummering alzoo ten dienste van het Middel der Verponding
naar behoren is bewerkstelligd, daarin geene verandering worde gemaakt,
maar dezelve in die orde bewaard blijve ... '
In West-Friesland zijn - evenals elders in ons land - de wijkindeling
en de wijknummering van de betrokken gemeente geheel aan het inzicht van
het stads- of dorpsbesruur overgelaten. In de meeste dorpen, waarvan ik
de nummering globaal bekeek, bleek geen wijkindeling nodig. Elk huis in
de kom kreeg zijn 'verpondingsnummer' op de deurpost geschilderd.
Hoe het stadsbestuur omging met die wijkindeling is door mij voor enkele
Noordhollandse steden onderzocht.
In Medemblik b.v. is de binnenstad in vier genummerde wijken verdeeld
langs logisch opgebouwde grenzen.
De binnenstad van Edam kent uit die, tijd niet minder dan zès
genummerde wijken. De grenzen van die wijken verlopen wat grilliger dan
in Medemblik. Zonder een handzame kaart komt men er niet best uit. Wat
dat betreft toont Monnickendam voor de wijkindeling een rustiger
karakter.
In Alkmaar volgde men een wijkindeling met letters. Ook daar zijn de
grenzen ervan zonder veel complicaties teruggevonden. Vermoedelijk stamt
de indeling in vier binnenwijken uit een veel ouder tijdperk.
In Enkhuizen zijn de grenzen van de met letters aangeduide wijken veel
slechter te bepalen. De oude stad kent negen wijken; het verloop van die
wijkgrenzen heb ik ook na langdurige recherche nog niet precies kunnen
vaststellen. Het is mogelijk, dat in de resolutieboeken van Enkhuizen
nog het een en ander is te vinden dat klaarheid zou kunnen brengen.
Erg gerust kan men daarop niet zijn, want noch in Alkmaar, noch in
Medemblik vond ik een besluit uit de periode van 1805-1810, dat de ten
behoeve van de Hoofdcommissie tot de Zaken der Verponding gemaakte
wijkindeling tot in onderdelen beschreef.
In Alkmaar werd alles aan de Wethouderskameren gedelegeerd.
In het voorgaande had ik het al enige malen over door mij behaalde
resultaten. U zult zich misschien reeds hebben afgevraagd van welke
bronnen ik mij kon bedienen om zonder resolutieboeken toch te weten te
komen hoe het in verschillende steden met de wijkgrenzen was gesteld.
Die bronnen zijn de kaarten en de registers in de archieven van het
Kadaster. Met die veel te onbekende hulpbron was het mij niet alleen
mogelijk de wijkgrenzen van verschillende steden te reconstrueren, maar
ook een groot deel van de huizennummering van de periode 1806-1870 op
kaart te brengen.
Ik merkte al op dat de huizennummering 1806 niet alleen het vijfjarig
Koninkrijk Holland overleefde maar ook de kortstondige inlijving bij het
Keizerrijk Frankrijk. In de zeer korte tijd tussen omstreeks 1808 (toen
in het hele land de schilders hun werk op de honderdduizenden deurposten
hadden afgemaakt) en 1813 bewees die nummering zijn praktische
bruikbaarheid en bleef dan ook bestaan.
Er verdween wel iets anders toen Lodewijk Napoleon door zijn broer opzij
werd gezet en Holland bij Frankrijk werd gevoegd: namelijk de resultaten
van de opmetingen van honderden gemeenten en de honderden kaarten van de
landmeters en schatters.
Bij Decret Impérial van 11 oktober 1811 werd het Franse Kadaster m.i.v.
1 januari 1812 ook voor de ingelijfde Nederlandse gewesten ingevoerd. De
sleutelposities bij de kadastrering werden al in februari 1812 door
Franse ambtenaren overgenomen, al was Gogel - onder Lodewijk Napoleon de
gangmaker van de verpondingsmetingen Hollandse stijl - nu de Conceiller
d'Etat, Intendant Général des Finances et du Trésor Impérial en
Hollande.
In mei d.a.v. was in Noord-Holland reeds een tiental landmeters van het
ter ziele gegane 'Hollandse Cadaster' aangesteld om met spoed volgens de
Franse voorschriften aldaar met de nieuwe en perceelsgewijze
kadastrering te beginnen. Voor 1812 en 1813 stonden o.a. de opmetingen
op het programma van de gemeenten Heemstede, Zandvoort, Beemster,
Purmerend en Ilpendam. Alleen van de Beemster, Purmerend en Ilpendam
zijn de oorspronkelijke Franse kadastrale plans behouden gebleven. De
Beemster werd door de géomètre de première classe J .H. Kips vanuit
Amsterdam opgemeten. De stad Purmerend met zijn honderden huizen werd
door de landmeter F.J. Nautz tot in de kleinste onderdelen als stallen
en pleeën op kaart gebracht. Nautz, die tot in de tumultueuze
novemberdagen van 1813 voor het Franse Kadaster zijn kadastreringswerk
verrichtte leverde op 15 november 1813 kaarten en andere bescheiden als 'terminé'
aan zijn Franse chef te Amsterdam in.
Na de instorting van het Keizerrijk heeft de kadastrering van
Noord-Holland nog enige jaren stilgelegen. Omstreeks 1818 is de
meetarbeid met spoed hervat, wat betekent: opmeting en kaartering niet
alleen van alle land en water in de provincie, maar ook de minutieuze
opmeting en kaartering van alle huizen, erven, stegen, stallen, schuren
en andere gebouwen in de steden en dopen. Elk perceel, hoe klein ook,
kreeg zijn eigen nummer op de kaart en de aanduiding van zijn eigenaar
in de kadastrale legger.
En hier nu hebben we de mogelijkheid tot een verbinding van de
huisnummering uit 1806 met een betrouwbare kaart van een stad met zijn
kadastrale nummers. Want als in 1832 het Kadaster voor het gehele land
operationeel wordt verklaard volgt al spoedig (in 1838) de wettelijke
verplichting voor kopers en verkopers van onroerende goederen om in de
akten van overdracht de kadastrale omschrijving van het betrokken vast
goed te noemen, d.w.z. de kadastrale aanduiding van gemeente, sectie en
perceelnummer. De ring wordt dan gesloten door de wettelijke
verplichting tot woordelijke publicatie van de overdrachtsakte in de
Openbare Register van het Kadaster.
Menige lezer zal bij zijn onderzoek in de Streekarchieven wel eens in
notariële akten van eigendomsoverdracht of in de formele
eigendomsoverdrachten van vóór 1832 de summiere omschrijving van de
ligging van een verkocht huis hebben gelezen. '... gelegen aan de
Zuidzijde van de straat, ten westen belend met de heer X en ten oosten
belend de weduwe Y ...' Deze vage omschrijving was voldoende om de
woning voor partijen en voor de stadgenoten te situeren.
Na 1808 voltrekt zich langzaam aan een verandering in de nadere
omschrijving van het object en leest men al vaker en vaker '...in de
gemeentelijke registers getekend wijk ... nummer ...', met na 1832
tevens de aanduiding van het kadastrale nummer. Na 1838 zijn dan de
overdrachtsakten woordelijk overgeschreven in de Openbare Registers, die
nu nog in de archieven van de kadasterbureaux worden bewaard.
Die overdrachtsakten werden en worden in volgorde van binnenkomst in de
Openbare Registers gepubliceerd. Dat betekent dus dat de overdrachten
met betrekking tot een bepaalde gemeente door alle overschrijvingsdelen
zijn verspreid. Voor de samenstelling van de huisnummerkaarten van de
binnenstad van Alkmaar moest ik daarom, beginnende bij deel 1
achtereenvolgens alle delen doornemen om er de akten met betrekking tot
de overdrachten in de Secties A en B uit te extraheren. Net zo lang tot
ik over voldoende gegevens beschikte voor de invulling op de kadastrale
plans van de huisnummers uit de Lodewijkperiode. Want in de eerste
tientallen van jaren worden in de akten van overdracht naast de
kadastrale aanduiding ook de huisnummers genoemd. Hier heeft men dus de
verbinding tussen het kadastrale nummer (tot heden ten dage nog steeds
terug te vinden) en de thans verdwenen huisnummering uit 1806. In de
praktijk betekent dat wel dat men voor sommige steden tot omstreeks 1860
moet blijven doorzoeken om min of meer volledig een nummeringsoverzicht
te verkrijgen. En dat houdt tevens in dat men (zoals in mijn geval van
Alkmaar) ongeveer 40.000 à 50.000 bladzijden moet doornemen om tot
dragelijk resultaat te komen. Heeft men - zoals de Oudheidkundige
Vereniging 'Arent toe Boecop' te Elburg - de beschikking over een kopie
van de kadastrale Oorspronkelijk Aanwijzende Tafel uit 1832 en een kopie
van de kadastrale kaart uit diezelfde jaren, dat kan men stapsgewijze op
gemakkelijke manier de huisnummerkaart doen groeien.
Een klein stukje van de in 1825 vervaardigde kadasterkaart van
Medemblik: het Eiland, met in het midden de Nagtegaalsteeg.
Als vuistregel kan men stellen dat ongeveer iedere 30 jaren een huis in
een stad van eigenaar veranderde. Dat betekent wel niet dat men bij het
doornemen van de Openbare Registers tot omstreeks 1870 zal moeten gaan
met het extraheren van de akten betreffende de gemeente van Uw
onderzoek, want immers met het vinden van een huisnummer in een bepaalde
straat is meestal tevens het naastgelegen huis geïdentificeerd. In mijn
praktijk met Alkmaar, Medemblik, Enkhuizen, Edam en Monnickendam
betekende het soms dat ik met een stuk of tien gevonden huisnummers een
hele straatzijde op de kadastrale kaart kon invullen.
De aldus vervaardigde kopieën van de kadastrale minuutkaarten
verschaffen de onderzoekers zonder veel moeite de exacte plaats van de
woning, waar de persoon was gevestigd, genoemd in een geboorte-,
huwelijks-, en overlijdensakte, aanwezig in het stads- of scteekarchief.
Zo bevindt zich een dergelijke huisnummerkaart in het gemeente-archief
van Alkmaar. De huisnummerkaart van Medemblik vindt U in de bibliotheek
van de Oudheidkundige Vereniging 'Medenblick' en straks in het
Streekarchief van Hoorn. De onvolledige kaarten van Enkhuizen zijn
eveneens in het Streekarchief te Hoorn, terwijl de kaart van Edam en die
van Monnickendam zich bevinden in het Streekarchief te Purmerend.
Van de stad Purmerend kon helaas nog geen huisnummerkaart worden
gemaakt, omdat reeds kort na de inrichting van een Kadaster de
notarissen ter plaatse in hun akten alleen de kadastrale aanduiding
hebben vermeld; simpelweg '... de teekening van het kadaster
aangeduid met het nummer ... van sectie ...' Men vond er
vermoedelijk het noemen van het kadastrale nummer voldoende om exact de
plaats, de omvang en de oppervlakte van het object aan te geven. En dat
is inderdaad ook zo.
Bij het doornemen van de overschrijvingsregisters (naar schatting in
de loop van de tijd ongeveer 120.000 bladzijden) viel vaak mijn oog op
huisnummers op woningen in dorpen als Bergen en Volendam. Waar bij
genealogisch onderzoek men in een dorp stuit op een huisnummer in het
bevolkingsregister, is het uiteraard mogelijk met behulp van het
Kadaster dit huisnummer in het terrein terug te vinden; ook al zou de
woning al lang zijn afgebroken. Dan is het doorzoeken van de Openbare
Registers echter een echt monnikkenwerk. Intussen ligt hier voor een
plaatselijke oudheidkundige vereniging een nog weinig ontgonnen
arbeidsveld braak.
Denk er evenwel goed om dat de Minister van Ruimtelijke Ordening niet
gemakkelijk toestemming geeft tot het kosteloos raadplegen van de
kadastrale bescheiden. De hoofddirectie van het Kadaster moet overtuigd
zijn van de wetenschappelijke waarde van het onderzoek en vraagt daartoe
een verklaring van ten minste de Rijksarchivaris van de Provincie,
waarin het terrein van onderzoek gelegen is.
Alkmaar, najaar 1987
ing. P.S. Teeling
(oud-landmeter van het Kadaster)
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.