Bibliotheek » WFON » 1959 » Pagina 21, 29, 50
Eerder verschenen in West-Frieslands Oud en Nieuw, 26e bundel, pagina 21, 29 en 50.
Uitgave: Historisch Genootschap 'Oud West-Friesland', 1959.
Auteur: Chr. J. van Geel.
EERSTE LENTENACHT
Als witte marmeren jongelingen rustend op
hun elleboog ligt de sneeuw opzij van de weg.
Men hoort de nog bevroren stem van vogels,
kieviten in het koude gras.
Ik zet de eerste nachtuil buiten,
mijn vinger strijkt het poeder op zijn vleugels glad,
hij doet drie stappen, zit -
een lange zomer wacht.
Chr. J. van Geel
TOEGANG TOT DE POLDER BIJ AVOND
Langs een wilg met dode toppen,
een geschoren hoge
in zijn blaren onverminkte haag,
een door waaiend hout beschaduwd
raamloos muurvlak, blinde boerderij,
buiten bomen, hellende, de holle wei,
lichten aan de einder,
vuurtorenlicht, een donker zwijgend paard dichtbij.
Chr. J. van Geel
JUNIOCHTEND
De dag breekt aan,
het licht is aarzelend en koel,
een koe komt als op grijs papier te staan,
uit bomen trekt het donker ritselend met groen.
Torens herinneren zich hun groei,
stenen de hand die hen in mortel legde.
Het waait, men hoort de belboei. Dijk
droomt, glanzend veld droogt in de zon.
Halmen buigen zich bloot.
Chr. J. van Geel
JUNIAVONDVAL
De heldere lucht van de avond tilt het oudste blauw.
Twee paarden, grote pauwen, schaduwen
elkaar, de nek gekruist, hun staarten ruisen.
De wei stijgt in zijn naderende einder, schrompelt
omhoog, mist valt het land te voet, vervluchtigt
in slaap, de aarde krimpt, het water rimpelend
het laatst.
Chr. J. van Geel
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.