Bibliotheek » West-Friesland toen en nu » Deel 11. Sporen in het landschap » pagina 18-21
Aan de Westfriesedijk 66/66b in Kolhorn staat een stel zwart geteerde schuren van gepotdekselde ruwhouten planken. Zo op het oog niets bijzonders, maar in die schuren, waar ruim honderd jaar geleden nog droge turven werden opgeslagen, ligt nu de erfenis van het rijke verleden van het dorp en zijn omgeving.
In museum De Turfschuur worden de herinneringen aan
Kolhorn als vissersdorp levend gehouden. In het naastgelegen
erfgoedcentrum OpZeeland zijn vele archeologische vondsten
te bewonderen. Met daarbij een unieke collectie voorwerpen
die uit de Romeinse Tijd dateren.
In de vitrines staan prachtig gevormde potten en schalen van
bruin of zwart glanzend gepolijst aardewerk, benen
gebruiksvoorwerpen en hier en daar een scherfje ‘echt’ Romeins aardewerk, een munt, dan wel een mantelspeld.
Deze oogst lijkt wat mager, maar dat is te verwachten in dit
deel van Nederland dat immers ten noorden van de Romeinse
grens was gelegen. De Rijn vormde de scheidingslijn en die
grens werd streng bewaakt; men duldde zelfs geen inheemse
bewoning in een brede strook ten noorden ervan.
De Friezen – hun woongebied was het huidige Holland en
Friesland – trokken zich aanvankelijk niet zoveel aan van de
Romeinen die zij in 27 na Christus flinke klappen hadden
gegeven. Deze korte oorlog leidde er zelfs toe dat de grens
van Velsen, waar een Romeins kamp was, werd verlegd naar
het veel zuidelijker gelegen Katwijk.
Het is dus niet zo vreemd dat er niet meteen werd gehandeld
met de Romeinen – dat kwam pas later toen de oorlog uit de
hoofden van de Friezen was verdwenen. De Romeinen bezaten
mooi versierd aardewerk, glas, bewerkt goud en veel dingen
meer die de Friezen niet hadden en ook niet konden maken.
Wat de Friezen wel konden, was mooie wollen stoffen weven
en ijzeren voorwerpen smeden uit het moerasijzererts dat ze
dolven in de uitgestrekte veengebieden waar ze woonden.
Door deze ruilhandel zijn de Romeinse voorwerpen terecht
gekomen in de Friese nederzettingen.
De Friese cultuur was echter geenszins ondergeschikt aan die
van de Romeinen, ze was slechts anders. In ieder geval dichter
bij de natuur en dichter bij huis. De vrouwen hadden in die
cultuur wel een grote inbreng: zij maakten het aardewerk, zij
bewerkten de ruwe wol tot prachtig gekleurde mantels, die
zelfs in Rome werden gedragen. De mannen werkten op de
akkers, bouwden de huizen. Ze speelden ook spelletjes,
bijvoorbeeld met zelfgemaakte benen dobbelstenen.
Allesoverheersend was hun geloof in de krachten van de
natuur en de terugkeer van de seizoenen voor het zaaien en
oogsten. In diepe kuilen in de grond werden voorwerpen
geplaatst die een goed en geregeld leven met die natuur
moesten afdwingen. Die kuilen vormden patronen op de
grond waarmee de voortgang van de tijd in de nachthemel
kon worden afgelezen, als een soort nachtelijke zonnewijzer.
Deze eigen cultuur van de Friezen en de afstand tot de
toenmalige grens van het Romeinse Rijk zullen er de oorzaak
van zijn dat erin de kop van Noord-Holland betrekkelijk weinig
Romeinse vondsten in de museumvitrines terecht zijn gekomen.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.