Bibliotheek » West-Friesland toen en nu » Deel 9. Achter de stadspoort » pagina 32-37
Aan de Westerstraat 125 in Enkhuizen pronkt de fraaie gevel, die ooit deel uitmaakte van het gebouwencomplex, waarin de West-Friese munt werd geslagen. Die voorgevel is voorzien van een bakstenen band (een fries) met twee leeuwenmaskers aan de uiteinden en in het midden de aanduiding Anno 1611. Tussen de vensters op de eerste verdieping zijn in cartouches het wapen van West-Friesland en de stedenmaagd met stadswapen van Enkhuizen afgebeeld.
In 1611 besloot de vroedschap van Enkhuizen een speciaal Muntgebouw op te richten voor de Munt van West-Friesland. Al in 1603 was deze voor korte tijd in de stad gevestigd, maar volgens afspraak zou de Munt steeds voor een vaste periode beurtelings in Enkhuizen, Hoorn en Medemblik worden ondergebracht. Met een eigen gebouw hoopte men in Enkhuizen de Munt permanent in de stad te kunnen houden.
Na de definitieve opheffing van de regionale en stedelijke
muntslag in 1807 door Lodewijk Napoleon, die een centrale
munt in Utrecht vestigde, was er tot 1909 een school gevestigd
in het pand. Vanaf dat jaar nam de Nederlandse Vereniging tot
Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken het in gebruik als
koffiehuis.
Na 1983 heeft het monument verschillende andere bestemmingen gekend, zoals een galerie en een
tandartsenpraktijk. Sinds enkele jaren bevindt zich op de benedenverdieping een zaak in dameskleding.
De bovenverdiepingen zijn in gebruik als woonhuis. Behalve de prachtige oude balken herinnert daar
niet veel meer aan het verleden, aldus de bewoners.
Een 18de-eeuws munthuis met een moderne schroefpers uit de
L'Encyclopédie (1750-1765) van Dennis Diderot. De Westfriese Munt zou pas in 1682 in Medemblik
een schroefpers in gebruik nemen, ongeveer vijftien jaar na Amsterdam en Dordrecht, de twee andere
munthuizen in de provincie Holland. In de Franse tijd werden alle provinciale munthuizen opgeheven na
de oprichting van de Koninklijke Nederlandse Munt (1807) in Utrecht. (pc)
In de naastgelegen gebouwen van het Muntcomplex werd door diezelfde drankbestrijders in 1910 een concertzaal
voor concerten, revues en gymnastiekuitvoeringen gebouwd. Deze kreeg de naam De Westfriesche Munt. De
zaal heeft ook nog lang dienst gedaan als bioscoop, tot 1974. Daarna werd Westerstraat 123 omgebouwd
tot een vestiging van het warenhuis Hema.
Na het ‘Van Alkmaar de Victorie’ en de succesvolle Slag op de Zuiderzee in 1573 verdwenen
de Spanjaarden uit Noord-Holland boven het IJ. Hierdoor raakte het gewest Holland in tweeën gedeeld,
want Haarlem en Amsterdam waren aan Spaanse zijde gebleven.
Enkele Westfriese mnten uitgehakt door Jeipo Paardekooper op de stam van
een dode iep op de hoek van de Breestraat en Muntstraat in Medemblik ter nagedachtenis aan het munthuis
dat hier ooit stond. (Foto TM)
Omdat men in ‘het Noorden’ toch over gemunt geld moest
beschikken, was een regeling nodig voor de muntslag. Hierin
bestond geen eenheid, verschillende steden sloegen
onafhankelijk eigen munten die in uiterlijk en waarde
verschilden. Daarop besloten de Staten-Generaal in 1586 tot
een ‘unificatie’, een centrale en eenduidige regeling van het
muntwezen. De West-Friese steden probeerden tevergeefs van de Staten-Generaal toestemming te krijgen om een eigen
munthuis te mogen oprichten.
De unificatie mislukte echter. Daardoor kon er toch een eigen
Munt komen in het Noorderkwartier. Dit gebied had een eigen
bestuur: de Gecommitteerde Raden in West-Friesland en het
Noorderkwartier. Het was samengesteld uit de vroedschappen
van de zeven stemhebbende steden: Alkmaar, Hoorn,
Enkhuizen, Edam, Medemblik, Monnickendam en Purmerend.
De afgevaardigden van Alkmaar, als oudste stad de hoofdstad
van het Noorderkwartier, vonden het vanzelfsprekend dat de
nieuwe munt daar zou komen. Het college van Gecommitteerde
Raden zetelde echter in Hoorn en de West-Friese afgevaardigden
wilden de munt in hun gebied gevestigd zien.
Als compromis besloot men in augustus 1586 dat de munt voor
drie jaar naar Hoorn zou gaan en daarna beurtelings steeds
voor drie jaar naar Alkmaar en Enkhuizen. Maar al in 1587 maakten de afgevaardigden van Hoorn, Enkhuizen en
Medemblik een heimelijke afspraak tot samenwerking ‘ten
eeuwigen dagen’.
Via een geraffineerd politiek gevecht slaagden de drie steden
er vervolgens in Alkmaar buiten spel te zetten. In juli 1591 verwierven de drie West-Friese steden een meerderheid in het
college van Gecommitteerde Raden. Alkmaar verkeerde toen
niet meer in de positie om het munthuis in de eigen stad te
krijgen.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.