Bibliotheek » West-Friesland toen en nu » Deel 5. Droge voeten » pagina 52-55
Rondkijkend vanaf de Westfriesedijk bij Kolhorn ligt aan de ene kant het schilderachtige plaatsje en aan de overkant de vrij jonge Waard- en Groetpolder. Tot 1834 klotsten hier de golven van de zee, met uitzondering van het stukje land in de knik van de dijk, dat al in de 15de eeuw bekend was als de Tjarde en dat in 1538 officieel werd toegerekend aan het Schager ambacht. Op die plek, Westfriesedijk 1, staat het voormalige Polderhuis, tegenwoordig een woonhuis. Met nog altijd de naam ‘De Tjarde’ boven de voordeur.
West-Friesland rekt en krimpt. De eeuwen door is het aantal
hectare waaruit het land bestaat nooit gelijk gebleven. Binnen
de Omringdijk werd land uit water gewonnen of, zoals
tegenwoordig gebeurt, weer prijsgegeven. Buiten de Omringdijk lag voorland dat uitstekend van pas kwam om de
zee zover mogelijk weg te houden van de dijk.
Als de zee na verloop van tijd toch dichterbij kwam, bood een
inlaagdijk uitkomst als extra bescherming. Dat kostte land en
soms gingen ook huizen, boerderijen en kerken verloren. Het omgekeerde was het geval, wanneer een aangeslibd stuk
grond buiten de Omringdijk werd bedijkt. Een voorbeeld daarvan is de ruim anderhalve eeuw oude polder Waard en Groet.
Bij het maken van plannen voor een droogmakerij gingen de financiers er steeds weer van uit dat hun investeringen een fikse winst zouden opleveren. Dat viel vaak bitter tegen, zo ook bij de Waard- en Groetpolder.
De concessie werd in 1842 aangevraagd op initiatief van kandidaat-notaris Koomen in Winkel en de in zijn tijd bekende
kunstschilder Christiaan Julius Lodewijk Portman. Ze richtten
een maatschappij op waarvan de leden aandelen van vijfduizend gulden konden kopen. Deze zouden elk later recht geven op een stuk land van 20 bunder.
De kosten waren, zoals weldra bleek, te krap begroot. Men
had zich verkeken op al het werk dat moest worden verricht: het maken van de dijken, het graven van kanalen, het bouwen van sluizen en molens.
In de directiekeet op de Tjarde, die al spoedig als Polderhuis
ging dienen, werd druk vergaderd.
De omringende waterschappen werkten bepaald niet mee. Ze waren ongerust over de afwatering en de schippers maakten zich zorgen over de bereikbaarheid van Kolhorn. Aan al hun eisen moest worden voldaan, alvorens men eindelijk aan de slag kon. Weldra bleek dat de dijken te laag waren. Bij hevige stormen ontstonden er gaten en stroomde het zeewater naar binnen. Het was noodzakelijk de waterkeringen te verhogen en dat betekende: meer geld op tafel.
Toen men eindelijk kon gaan malen, bleek de molen in de
Groetpolder op de verkeerde plaats te staan. Er moest een
tweede molen worden gebouwd. Deze molen in de
Waardpolder reikte niet diep genoeg waarop de vijzels verlengd werden.
Na alle problemen te hebben overwonnen, ten koste van veel
gepraat en veel geld, konden de boeren aan de slag. Het viel
bitter tegen. De grond bleek zo zout te zijn dat er jaren niet
kon worden geoogst. Na diep spitten en voortdurend
afwateren begon al het werk vrucht te dragen.
Inmiddels hadden enkele boeren van de nood een deugd
gemaakt door op hun land meekrap te verbouwen dat werd
gebruikt om rode verfstof voor textiel te maken. Een
nijverheid die tot een eind kwam door de uitvindingen waarbij
langs chemische weg kleurstoffen konden worden gemaakt. In
1944 kon men, ondanks de oorlog, tevreden het eeuwfeest
vieren. De polder bracht eindelijk de verwachte baten.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.