Bibliotheek » West-Friesland toen en nu » Deel 5. Droge voeten » pagina 26-29
De Westfriese Omringdijk was ooit een wierdijk. Aan de zuidkant van het eiland Wieringen, bij De Hoelm, zijn in 2001 de restanten van een middeleeuwse wierdijk in de oude staat teruggebracht, om te laten zien hoe zo'n waterkering er uitzag. In die tijd stelden de dijken niet veel voor. Een dijklichaam bestond uit zand en klei dat in manden en met kruiwagens werd aangevoerd. Ter versterking werden er rijen palen van elzenhout voor gezet die weer onderling met elkaar waren verbonden. Tussen de palen legde men stro en daarop kwamen sparren. Keien verzwaarden het geheel om te voorkomen dat de golven de dijkbescherming wegsloegen.
Pakken wier gaven de dijken extra versteviging. Dat wier haalde men onder meer bij Wieringen uit zee. Het moest direct worden verwerkt omdat anders de elasticiteit verloren ging. De pakken wier rezen metershoog kaarsrecht op uit zee. Om de twee of drie jaar was het nodig de bovenste laag van een wierdijk te vervangen. Een enorm werk, dat veel tijd en geld kostte, maar alles ging goed tot de paalworm kwam.
De grootste bedreiging in de geschiedenis van de dijken was niet de stormwind, maar de paalworm, de
teredo navalis, een in zee levend dier dat een lengte van zo'n vijftig centimeter kan bereiken. De worm
boort zich een weg door het hout. In 1731 bereikte het dier de Zeeuwse wateren. Palen die voordien zo'n
dertig jaar meegingen, knapten bij stil weer af als lucifershoutjes.
Angstig informeerden dijkbeheerders in het hele land naar de
stand van zaken. Uit Zeeland kwamen sombere berichten: ‘Wij zien nog maar het begin van de smerte’. De paalwormen
vermenigvuldigden zich met grote snelheid en binnen de
kortste keren waren alle dijken langs de kusten van de Noorden
Zuiderzee aangetast door de vraatzuchtige wormen. Ook
de Omringdijk kwam aan de beurt, tot schrik van de waterschappen.
Er werd geëxperimenteerd met pek, spijkers, arsenicum en
kalk. Niets hielp, de wormen vraten zich overal doorheen. Een
Groningse kopersmid had het dwaze idee om alle palen met koper te beslaan.
Er kwamen serieuze plannen op tafel om de Zuiderzee af te
sluiten omdat de worm in zoet water niet gedijt. De dominees
riepen van de kansel dat de paalworm een door God gezonden
waarschuwing was. Er werden zelfs prijsvragen uitgeschreven
om een oplossing van het probleem te vinden.
Nog lange tijd werd er met een zwaardere kwaliteit palen gewerkt, maar uiteindelijk zat er niets anders op dan de tientallen kilometers paalweringen te verwijderen, de dijken glooiend te maken en te versterken met steen, waardoor de houten palen niet meer nodig waren. Het was een titanenarbeid waartoe in Drenthe en over de Duitse grens zwerfkeien werden verzameld. Men verhitte deze grote stenen en liet ze daarna kapot springen door er koud water over te gooien. Er werden zelfs hele hunebedden gesloopt, totdat oudheidkundigen daar een stokje voor staken. Toen de keien in de directe omgeving op waren, moest men naar de Scandinavische landen om stenen te halen. De stenenhalers behoorden tot het ruwste volkje onder de zeevarenden. De keien werden grotendeels met de hand geladen en stuk voor stuk, gelijk bestrating, in het talud gelegd. Pas vanaf 1860 ging men voor dit werk basalt gebruiken. Alleen al rond de Zuiderzee kostte het net zoveel stenen als er nodig waren voor de bouw van de piramide van Cheops. Het immense werk vergde een onvoorstelbare hoeveelheid manuren en geld. Maar het karwei werd geklaard en maakte de Omringdijk sterker dan ooit tevoren.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.