Bibliotheek » West-Friesland toen en nu » Deel 1. Monument van een dijk » pagina 50-55
Weliswaar is de oude kapel gewijd aan de Maria van Keinse in de tijd van de Beeldenstorm verloren gegaan, maar het beeld van Maria bleef als door een wonder bewaard en de kapel is in 1954 herbouwd. Nog altijd komen er bedevaartgangers naar deze gewijde plek in het gehucht ten noorden van Schagen.
De mensen van Keinse zullen blij geweest zijn met de aanleg van de Omringdijk. Zij woonden op terpen
in één van de meest bedreigde gebieden van Noord-Holland. Stormen uit het noordwesten
zweepten telkens weer het water op tot grote hoogte en richtten verschrikkelijke verwoestingen aan.
Maar de Omringdijk was niet afdoende. Zoals de wielen (of welen) getuigen, waren er van tijd tot tijd
doorbraken in de Omringdijk en stroomde de zee het land in. De drooglegging in 1597 van de Zijpe, een
gebied buiten de Omringdijk, vormde een extra buffer.
De Zijpe bestond uit een wirwar van meertjes, waterlopen, eilandjes en dijkjes waar telkens weer
de watervloeden huishielden. Jan van Scorel (1495-1562) bracht uitkomst.
De in Schoorl als onwettig kind van een dorpspastoor geboren Jan maakte een flitsende carrière.
Hij bezocht de Latijnse school in Alkmaar, ontpopte zich als een groot kunstenaar, reisde naar Rome,
vond een baggermolen uit en een techniek om met cement de zeedijken te verbeteren. Tenslotte werd hij
kanunnik van de Mariakerk in Utrecht.
Jan van Scorel had plannen ontwikkeld om een groot gebied droog te leggen dat Huisduinen en Wieringen
moest omvatten en dat Nova Roma zou heten. In 1552 werd hem octrooi verleend voor de bedijking van de
Zijpe. De dijken werden diverse malen door grote stormen beschadigd en bij het Beleg van Alkmaar door
Sonoy en zijn watergeuzen doorbroken, maar in 1597 was de bedijking een feit. Er was ruim 6.500 hectare
grond gewon nen. De eerste grote drooglegging in Noord-Holland. De technische leiding over het project
was in handen van de Alkmaarse landmeter Gerrit Dirksz Langedijk. Deze was ook belangrijk voor latere
inpolderingen, zoals de Wogmeer en de Beemster.
In 1992 kwam een familie naar het Westfries Museum in Hoorn met een beeldje dat de al eeuwenlang verdwenen Maria van Keinse zou zijn.
Onderzoek wees uit dat dit waar kon zijn: het eikenhouten beeldje dateerde uit omstreeks 1475. Het werd
gemaakt in de noordelijke Nederlanden en zoutkristallen gaven aan dat het lange tijd in zee had gelegen.
Nauwelijks was het bericht van het hervonden beeldje bekend, of gelovigen uit het hele land kwamen naar
Hoorn. Hun doel was het Westfries Museum om de aldaar prominent opgestelde Madonna te vereren. Het beeld
zou een bijzondere kracht hebben die ontleend is aan de plaats van de kapel en de waterput in Keinse.
Beide liggen immers op een leylijn, dat is een energiebaan die in een rechte lijn over de aarde loopt.
De Vikingen en Germanen bouwden hun heiligdommen al op leylijnen. Een gewoonte die door de katholieke
kerk werd overgenomen.
In Keinse koesterde men een dierbare herinnering aan de tijd dat het plaatsje tegen de zeedijk lag.
Volgens de legende had een storm een Mariabeeldje aan land gespoeld, dat afkomstig was van een Portugees
schip. De mensen van Keinse maakten het beeldje schoon in de dichtstbijzijnde waterput en zetten het
in een geïmproviseerd kapelletje op de dijk. Al snel ontdekten de gelovigen die bij de aangespoelde
Maria kwamen bidden, dat hun gebeden prompt werden verhoord.
Men bouwde in 1519 een kapel en van heinde en verre kwamen de mensen naar de put en de kapel om er te
bidden. Toen de Reformatie kwam en de Beeldenstorm woedde, meende een zekere Taet Gerritz een bijdrage
te moeten leveren door het kapelletje te verwoesten. Gelukkig hadden omwonenden op tijd het Mariabeeld
in veiligheid gebracht.
In 1954 werd bij de waterput in Keinse een nieuwe kapel gebouwd, maar zonder het oorspronkelijke
Mariabeeld, dat voorgoed verdwenen leek.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.