Bibliotheek » De Speelwagen » 1949 » No. 9 » pagina 263-265
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
4e jaargang,
1949,
No. 9,
pagina 263-265.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: H. M. v. d. Berg.
II. Schellinkhout
In het afgelegen land ten Oosten van Hoorn, verscholen achter de zeedijk van het Hoornse Hop, daar
waar de dijk een bijna haakse hoek landinwaarts maakt, ligt de kerk van het dorp Schellinkhout. Het
dorp zelf is langs een weg gebouwd binnen de dijk en heeft door vele welvarende hoeven met bomen en
siertuinen omgeven, een vriendelijk aanzien. De kern is maar klein, maar de hoeven zijn ver verspreid
en het dorp kan evenals verschillende andere Westfriese dorpen bogen op een oude geschiedenis. Aan
Schellinkhout werden de Westfriese stadsrechten in 1402 reeds verleend, twaalf jaren voordat de zeven
overige schoutambachten van het oosterbaljuwschap hun stadsrechten verwierven.
Van die eerbiedwaardige ouderdom is alleen in het kerkgebouw nog een en ander te bespeuren. Zij had
meer dan andere Westfriese kerken, rechtstreekse banden met het Domkapittel te Utrecht. Haar beschermheilige
was dan ook dezelfde St. Maarten, wiens barmhartigheid verbeeld wordt in het wapen van Utrecht.
Of er van het kerkgebouw nog delen uit de vroege 15e eeuw stammen valt te betwijfelen. Er is in
verschillende etappes gebouwd, doch latere wijzigingen buiten beschouwing gelaten, alles binnen een
tijdsbestek van niet meer dan een eeuw, eindigend in het eerste kwart der 16e eeuw. Het resultaat is
een eenschepige kruiskerk met een stevige toren, die aan de Westzijde in de kerk is ingebouwd en met
een slank ingesnoerd spitsje boven het omgevende geboomte en de zeedijk uitsteekt. De vorm van de kerk
is dus een dergelijke als die te Oosterblokker, doch te Schellinkhout is men bescheidener geweest in
de afmetingen.
Het inwendige is ook hier verminkt door het plaatsen van afscheidingen, zodat men geen juiste ruimtewerking
van het geheel voor ogen heeft, maar, mocht men bij de restauratie waartoe stappen zijn ondernomen,
overgaan tot het ingebruiknemen van het gehele gebouw, dan nog zou het kerkje van Schellinkhout een
intiemer karakter behouden dan de ruimere en lichtere kerk van Oosterblokker zal hebben. Ook thans
echter heeft de kerk inwendig nog wel bekoring. Men vindt de ingang aan de koorsluiting, die door de
ligging van de kerk met het koor naar de weg gewend, de meest aangewezen plaats schijnt te zijn.
Door een voorportaal treedt men de kerkruimte binnen, waartoe een gedeelte van het koor, de dwarsarmen
en een travee van het schip gebruikt worden. Deze gang door het kerkgebouw strijdt echter met alle
architectonische gevoel, daar het koor het kernpunt van het middeleeuwse kerkgebouw was, waar het
altaar stond en waarheen de blik gericht diende te worden van de ingang af. Oudtijds kwam men dan ook
stellig aan de Westzijde binnen, onder de toren door en eventueel ook aan de lange zijde van het gebouw,
waar men aan de zijde van de tegenwoordige school nog een deur vindt. Van het Westen af zag men dan
het lange schip van de kerk door naar het hier vrij smalle en eenvoudige driezijdig gesloten koor.
Dit vormt het oudste gedeelte van de kerk en zal oorspronkelijk rechtstreeks bij een schip aangesloten
hebben. Eerst later wenste men meer ruimte en bouwde men naar het voorbeeld van de grotere kerken alom
in deze streken dwarsarmen tussen koor en schip, waardoor voor het koor een ruim vierkant, de kruising
of viering genaamd, ontstond. Terecht is men bij gebruik als Protestante Kerk uitgegaan van deze ruimte
en heeft men de preekstoel tegen een der hoeken van de kruising geplaatst, waaromheen het eiken doophek
met fraaie koperen doopboog en lezenaar enige afstand scheppen van de straalsgewijs in de armen en het
koor geplaatste banken en stoeltjes. Jammer dat men daarbij meende een grof planken schot te moeten
plaatsen ter afscheiding van het schip en ter andere zijde in het koor het orgel plaatste. Het aardig
aspect van het koortje ging daardoor verloren en wat was meer voor de hand liggend geweest dan het orgel
aan de torenzijde te plaatsen?
De vensters achter het orgel in de koorsluiting moeten reeds vrij vroeg gedicht zijn. Een enkele vertoont
nog de oude tracering in natuursteen, waartussen het glas in lood behoort gezet te worden. De nog met
glas bezette vensters hebben hier alle de grove houten roeden met quaSi-gotische vormen en gewoon vensterglas,
die smakeloze tijden ons nalieten. Ook hier zou men zo gaarne het interieur stemmiger zien met een lichtinval
door fraai, zij het effen, glas in lood in kleine verdeling tussen bakstenen tracering. De houten kap
met de trekbalken en diverse gesneden sleutelstukken, die donker tegen blanke wanden behoren af te
steken, kunnen bij gevoeliger belichting dit dorpskerkje tot een zeer aantrekkelijk inwendig geheel
maken. De kleine donkere beeldjes op de hoeken van dwarsarmen en schip zullen in een verzorgd geheel
de afwisselende noot brengen en zijn ook weer karakteristiek voor de Noordhollandse kruiskerken.
Uitwendig vormen, naast de koorpartij met de weinige vrij zware steunberen, de dwarsarmgevels en het
Westelijk gedeelte met de toren interessante gedeelten. Het aantrekkelijke van het kerkje vormt vooral
het feit, dat het uitwendige voor late herstellingen en verbeteringen gespaard is gebleven. Men vindt
er overal het zuivere bakstenen metselwerk, in de dwarsarmen gedeelten met zgn. moppen, stenen van
groot formaat afkomstig van afbraak van een vorig gebouw, elders de goede dieprode bakstenen, door de
zeewinden verdonkerd en in het Westelijk gedeelte verlevendigd met blokken zandsteen langs de vensters
en steunberen. De afschuining van de brede vensters is hier fijner uitgewerkt dan in de andere gedeelten
van het gebouw. Dit is ongetwijfeld het jongste gedeelte van de kerk, en werd in de gangbare bouwwijze
van het begin van de 16e eeuw opgetrokken. Ook de toren behoort hiertoe met het aardige ingangspoortje
en inwendig de originele portaaloplossing, die werd verkregen doordat de bouwmeester het gehele torenlichaam
op twee zware zuilen liet rusten, verbonden door geprofileerde spitsbogen.
Mogelijk zijn aan de toren wel wijzigingen aangebracht; de oorsprong kan echter heel goed terug gaan
op de datum van 1526, die vermeld wordt op de oude klok van Gerardus van Wou, die nog altijd ter plaatse
hangt, bezetting en klokkenroof ten spijt.
Merkwaardiger zijn de dwarspandgevels, waar men een vroege vorm van de Westfriese nissengevel ontmoet.
Nog weinig rijk doch op een evenwichtige wijze heeft men hier de muurvlakken ter weerszijden en boven
het grote venster versierd met drie evengrote blinde nissen, verdeeld met een enkel lijntje in de vorm
van een gothische driepas. Het vlak waarin het grote venster geplaatst is, is een weinig uitgemetseld,
waardoor een aardig geschakeerd oppervlak verkregen werd.
Ook deze vormen zijn minder rijk dan te Oosterblokker en Venhuizen, doch van een landelijke bekoring,
die dit afgelegen dorp nog geheel ademt.
H. M. v. d. Berg
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.