Bibliotheek » De Speelwagen » 1949 » No. 8 » pagina 252-256
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
4e jaargang,
1949,
No. 8,
pagina 252-256.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: E. Kroeskop.
Wie tegenwoordig aard en karakter van een streek of gewest wil bestuderen, vindt daartoe langzamerhand
talrijker en vaak ook wel doeltreffender middelen dan een kwart eeuw geleden nog het geval was. Een
groeiend aantal geschoolde onderzoekers stelt zich tot taak de karakteristieke trekken van zorgvuldig
omlijnde gebieden in al hun levensuitingen nauwkeurig te beschrijven. Hun arbeid verrijkt ook het inzicht
van de beoefenaars der cultuurgeschiedenis. Welk een veel completere kijk krijgt men bijv. op het karakter
van een overal in de lande bekend klederdrachten-dorp als Staphorst, wanneer men na het werk van kunstenaars,
journalisten en folklore-deskundigen onder ogen te hebben gehad, het boek van een maatschappij-onderzoeker
als Prof. Sj. Groenman over het kleurige dorp van wijlen het „Staphorster boertje” bestudeert.
Het is al weer een jaar geleden, dat een dezer moderne sociale onderzoekers een beschrijving van Hoorn
deed verschijnen: „Hoorn van Zee- tot Landstad”, door Dr J. E. van Dierendonck. Daarin
worden de functies van Hoorn als streekcentrum aan een vakkundig onderzoek onderworpen. Het materiaal
heeft vooral betrekking op de omvang en de betekenis van het „bedieningsrayon”, zoals dat
bestreken wordt door winkels, scholen, ziekenhuizen; naast autobussen en wagens van bode-diensten komt
een antieke Speelwagen in deze pagina's natuurlijk niet ter sprake, maar de kwestie der sociaal-culturele
functie, welke dit streekcentrum in zijn verzorgingsgebied heeft te vervullen, wordt wel degelijk onder
de loupe genomen. De uitoefening van deze functie is niet langer een zaak, die mensen met geld en vrije
tijd alleen ter harte gaat. De schrijver kwam voor Hoorn's culturele capaciteiten tot deze slotsom:
meer dan vroeger is bij de ingezetenen een verhoogd bewustzijn waar te nemen voor de betekenis hunner
stad als geestelijke hoofdstad van het gewest. De omwonende plattelanders richten weliswaar hun blik
voornamelijk op Hoorn, wanneer de genoeglijke gezelligheid van met het economisch leven samenhangende
gebeurtenissen als winkelweek of veetentoonstelling in het spel komt, maar excursies van bewoners van
Wijdenes en Hem om de rijke architectuur onder deskundige voorlichting eens bewust te bekijken, hadden
volgens deze nuchtere onderzoeker wel succes. Op een punt is de schrijver slecht te spreken. De opzet
van zo'n maatschappij-onderzoek brengt mede, dat veel aandacht wordt geschonken aan de getalssterkte
der verschillende leeftijdsgroepen; deze wordt vaak uitgebeeld in een tekening, welke leeftijdspyramide
heet. Voor de vereniging „Oud-Hoorn” zou echter de schematische
tekening van de onderlinge verhouding der leeftijdsgroepen harer leden, kwalijk de vorm van een pyramide
met een kloeke basis kunnen aannemen; want, zo zegt de sociale onderzoeker letterlijk: „practisch
kent deze vereniging geen jonge mensen om het prachtige werk der ouderen voort te zetten”! In een
zakelijke analyse van Hoorn's toekomstige mogelijkheden ten opzichte van zijn „bedieningsrayon”,
gelardeerd met reeksen nuchtere cijfers over de frequenties van de bedrijven, wordt deze omstandigheid
onbevredigend geacht. Wij kennen meer voorbeelden van een dergelijke ongunstige leeftijds-opbouw. Dit
verschijnsel moet goed onder 't oog worden gezien. Want het is allesbehalve geruststellend!
Door de nabijheid van Amsterdam nam de streekfunctie van Edam 'n geheel ander karakter en
geheel andere dimensies aan. Gelukkig bezit het mooie Zeevangstadje vrienden en vereerders, die al het
mogelijke doen de kostbare erfenis van het voorgeslacht als goede rentmeesters te beheren. De bekende
kunstenaar, de heer W. O. J. Nieuwenkamp, heeft dezer dagen die erfenis nog op nobele wijze vermeerderd.
Deze etser en graveur, die zijn inspiratie zowel in Volendam als op Bali vond, kwam in de beginjaren
van onze eeuw met zijn beroemd geworden woon- en atelier-schip „De Zwerver” naar Edam.
Geboeid door de charme van de schone slaapster, kocht hij daar in 1905 een kaal en drassig stuk land.
Begaafd met het zuivere oog en de gevoelige, vaardige hand van de waarlijk ambachtelijk geschoolde
kunstenaar, bouwde Nieuwenkamp daar, op de plaats waar vroeger walvisschepen en Oostindiëvaarders
op stapel lagen, grotendeels zelf een merkwaardig huis. De geschiedenis daarvan vindt men beschreven
in het mooie boek: Mijn huis op het water en mijn huis op het land.
Dit bouwen vond plaats te midden van veel sloopwerk en heel wat
kostelijke gevelstenen, sierlijke
geveltoppen, deuren, soms ook wel complete huisjes werden in die jaren door Nieuwenkamp als een brandhout
uit het vuur gerukt. Ingewijden weten zo'n mooie gevelsteen, schoongemaakt en herplaatst, nog wel eens
aan te wijzen. Dat was alles in het „verre” verleden van voor 1914. De kaasmarkt te Edam
was nog in volle fleur en de bode van het stadhuis droeg nog, een hoge hoed. In 1920 trok de kunstenaar
naar Florence. Thans ligt de historische woonark „De Zwerver” weer in Edam, de heer Nieuwenkamp
heeft er zijn 75ste verjaardig gevierd, en zijn naam nu onverbrekelijk aan de geschiedenis van de
Zeevang-stad verbonden, door de kunstschatten van zijn museum aan de Donkere Zijde van de Voorhaven
aan de gemeente op te dragen. Dit „Museum-Nieuwenkamp” zal, met het bestaande Oudheidkundig
Museum op de Dam, ten zeerste bijdragen tot de culturele standing van Edam. Herhaaldelijk blijkt, dat
dit laatste Museum nog te weinig bekend is. Het gaat daarmee als met veel plaatselijke musea: hebben
de bezoekers de weg er heen gevonden, dan zijn ze opgetogen en verrast over hun „ontdekking”.
De toegewijde directeur van dit intieme museum, de heer G. T. Vermeer, die over zijn aantal van 1637
bezoekers in 1948 niet ontevreden is, maakte in zijn verslag de opmerking: De grote stroom bezoekers,
die jaarlijks naar Volendam en Marken trekt, passeert Edam, maar doet de stad niet aan. Indien maar
enkele duizendtallen belangstellenden onder deze honderdduizenden de gelegenheid kregen enige uren
aan de beschouwing van de schoonheid van Edam te besteden, dan zou dat zeker het museum ten goede komen.
Het Edamse museum is eigenlijk alleen al een bezoek waard, omdat het is gehuisvest in een der weinige
panden, die ons thans nog een volledig beeld kunnen geven van de pui-constructie en de indeling van
een 16de-eeuws burgerwoonhuis. Het klimaat, waarin dit alles gedijt, wordt ten slotte gekenschetst
door dit kleine trekje. De ervaren collectionneur Cruys Voorbergh (op wiens klederdrachten-demonstratie
ter gelegenheid van de opening der nu reeds in volle gang zijnde Zuiderzee-Museum-Tentoonstelling te
Enkhuizen we nog uitvoerig terugkomen!) vertelt in zijn charmante boek „Erfenis van
Eeuwen”, dat waardevolle antieke kledingstukken juist in musea en oudheidkamers maar al te vaak
„tot lompen beheerd” worden en, in een staat van muffe onzindelijkheid, slechts zelden
een suggestie van flatterende lichaamstooi kunnen wekken. In een klein locaal museum pakt men dergelijke
kwesties van huishoudelijk museum-beheer aldus aan: Door de goede en belangeloze zorgen van Mevrouw
Porte-Wit werden alle kledingsstukken zorgvuldig gereinigd en smaakvol geëxposeerd onder toevoeging
van verklarende teksten! Een mooi staaltje van die redzame selfhelp - practisch en van grote vormende
waarde tevens-welke ook bij de restauratie van het kerkinterieur te Midden-Beemster toepassing
vindt. Overal waar het kostbare onderhoud van historisch bezit geen omvangrijke technische voorzieningen,
maar wel geduldige, liefdevolle handenarbeid vraagt, zou dit systeem in allerlei varianten een proefneming
waard zijn.
Ook Monnikendam is tot nu toe bij het gewone type vacantie-tripper vaak nauwelijks anders bekend,
dan als doorgangsstad naar Volendam en Marken. Men vraagt zich af, of onze begaafde popularisators van
de nobele, maar moeilijke kunst, om een vrije dag goed te besteden, veel bewonderaars en weinig navolgers
hebben. Onder hun talrijke lezers moet zich toch een behoorlijk aantal bevinden, dat op een goeie dag
de snuggere inval krijgt, om in de voet- of wagensporen van een Jans Mens of een Ton Koot, minstens
een half dozijn tips uit hun hartveroverende reisverhalen, met de daad te gaan omzetten in 100% eigen
vacantie-profijt!
En - dezulken komen ook in Monnikendam.
Daar is dit jaar de restauratie van de stoere toren der Sint Nicolaaskerk
gereedgekomen. Deze prachtige
oude hallenkerk - met drie even-hoge beuken - als zovele andere in ons zeevarende landje aan St. Nicolaas,
de patroon der schippers gewijd, vormt met de nu herstelde toren en de laat-gotische portalen met
daartussen gebouwde renaissance-gevel, een monument, dat eerbied en belangstelling afdwingt. De passende
oude steen, nodig voor de restauratie der 2½m dikke torenmuren is voor het grootste deel (40
000 stuks!) uit het in oorlogstijd verwoeste Tiel gekomen.
De herdenking van sombere gebeurtenissen ver buiten de sfeer van ons gewest, - de vermoording van
de schrijver Jacob Israel de Haan, nu een kwart eeuw geleden, - voerde onze gedachten naar een merkwaardig,
in zekere zin historisch plekje. Het dagblad De Zaanlander bracht een foto van het oude huisje, Dampad
no. 66 te Zaandam, waar het slachtoffer der tragische verwikkelingen zijn kinderjaren had doorgebracht.
Velen zullen peinzend gekeken hebben naar dat simpele Zaanse houten huisje, met drie vensters aan de
straatkant en boven een krakemikkig dakkapelletje. Dit lage huisje heeft de titel geschonken aan een
der mooiste en zuiverste boeken uit onze letterkunde; het is „Het Huisje aan de Sloot”. De
sloot is verdwenen, de oude naam Vermaningspad veranderd in Dampad, maar „het” huisje is
er nog.
Daar woonde dus omstreeks 1890, met haar tweelingbroertje Jacob Israel, dat schrandere Joodse meisje,
Caroline de Haan, dochtertje van een uit Smilde naar de Zaanstreek gekomen „gazan”
(Israelietisch voorzanger). Later zou zij onder de namen Carry van Bruggen en Justine Abbing een grote
plaats in de literatuur van haar land innemen. In 1921 verscheen een van haar mooiste en beste boeken,
de tot poëzie verijlde „geschiedenis” van haar kinderjaren. Achter dit eenvoudige
Zaanse geveltje werden dus al die droom-avonturen van een overgevoelige kinderziel beleefd, waarvan
er enkele als klassieke schoolliteratuur zijn bijgezet in de bloemlezingen voor het middelbaar onderwijs.
Achter deze ramen zat de kleine Carry als naar een stralend visioen te kijken, wanneer in de winterse
schemer van Driekoningen-avond de zanger met-de-ster zingend van „koning Herodus, die zellevers
veur kwam” langs het smalle slootpad liep. Hier broddelde het kleine knoeistertje aan het
verafschuwde breiwerk, maar leerde ondertussen moederziel-alleen haar eerste Franse woordjes van het
beroemd geworden „lege garenkaartje”.
Hier stond zij met haar negenjarig tweelingbroertje, „gebogen over het wrakke hekje van de trage
troebel-groene sloot” te kijken „in hartbevangen aandacht”; want daar was immers het
overstelpende wonder, het rattenpaleis met zaal, vloer en tapijt!
In het toverland van een rijke kinderziel, bij een gammel, Zaans huisje. Dat simpele huisje aan de
sloot, een Zaanse Padsloot.
E. Kroeskop
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.