Bibliotheek » De Speelwagen » 1949 » No. 7 » pagina 218-222
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
4e jaargang,
1949,
No. 7,
pagina 218-222.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: Jan Roselaar.
Betje Gast is dood, doch om één ding zal ik haar in dankbare herinnering houden. Ze heeft een gedicht gemaakt, dat eenmaal m'n hart stal.
De taal, die me m'n moeder leerde,
Die 'k na moest staamlen, zittend op haar schoot,
Die taal van haar, die ik zo hoog vereerde,
Die taal, die blijft me bij tot in de dood!
En klinkt het soms wat ruw in d'oren
En houdt de steedling vaak ons voor de mal,
Toch kan die taal mij steeds het meest bekoren!
Mijn Moeder's taal, die eer ik bovenal!
0, taal, die w'eens van onze Moeders leerden,
Vergetelheid bedreigt U in 't verschiet.
Ge zijt ons lief, ons, kindren van het Noorden,
Ons oud Westfries, we schamen het ons niet!1
Daar heb je het nu juist! Ons schamen? Zo lang we zeker zijn, dat we niet beluisterd worden, neen!
Maar ook geen seconde langer!
Tot zekere hoogte zit er veel jammers in dat mindere gebruik van het dialect. O, niet betreur ik, dat
het zich vervormt! De taal is een levend wezen, zij verandert altijd en daarom treuren zou vrij dwaas
zijn! Wat we met lede ogen moeten aanzien is, dat honderden markante, originele, prachtig beeldende
spreekwoorden en zegswijzen uit de omgangstaal verdwijnen. Men moet misschien taalliefhebber zijn om
dat te bevroeden. Maar daarnaast toch, iedere Westfries, die zijn grond en zijn volk liefheeft, zal
tot zijn droefheid er kennis van nemen, dat de omgangstaal verarmt, dat een groot getal van die echt
Westfriese volksuitdrukkingen, die zozeer de humor als wezensinhoud van dit fel levende volk afmaten,
uit het verkeer verdwijnen.
Hier is geen plaats voor een wetenschappelijke verhandeling. De lezer verwachte die dan ook niet van
mij. Uit honderden Westfriesismen spreekt de geschiedenis van ons volk, de gemeenschappelijke afstamming
van het Nederlands met de taal van onze zustervolken.
Het „oftig” van ons, Westfriezen, is de „missing link” tussen ons
A.B.2 en het Engelse „often”
en Duitse „oft”; met lingeren, tweernen, klosters en andere is het niet
anders3. Maar al deze „aardigheden”
moeten we stilzwijgend voorbijgaan, er is geen plaats voor.
Maar wel dit, zal ik uit de ruim tweeduizend spreekwoorden en zegswijzen, die ik optekende, in dit
feestnummer eens een kleine bloemlezing geven? Waarom zou ik niet? Schram u niet te licht aan een wat
„volkse” uitdrukking! Het is natuurlijk niet zo erg, als de bekende zegswijze het uitdrukt
„'t loupt ó ... uit!”, maar ik kan er tussenbeide toch niet vrij van, ook het ruige
in ons volkskarakter soms even om de hoek te laten kijken!
Een prachtverzameling hebben we in Westfriesland aan zgn. „apologische”
spreekwoorden4. Eerst drie over Oótje en
Bessie.
„Je hewwe je leste hemd nag niet an”, zai Oótje, en ze beet 'n dubbeltje stik!
„Zuinig-zuinig”, zai Bessie, en ze at bólle koek mit butter!
„De jeugd moet er uit”, zai Bessie, en ze spróng over 'n stróotje.
Hoe „jerubel veul” zijn er zó niet! Let eens op de volgende:
„Da's 'n kluchie voor iens”, zai Peet Train en toe góng ze
dóod!5
„Kalm-an!” zai Gorter, en hai riebelde bai daik neer.
„Louf kin lang an”, zai de poep, en hai gooide z'n vrouw over 't dak!
„Wat gáat 'et er weer heer!” zai Manus, en hai gooide z'n paip stik!
„'t Is niet zo miend!” zai Pieter en hai kreeg 'n drieling!
„'k Kraig al aardig anloup”, zai de bakker, en hai skopte 'n hond de deur uit.
„Dat moet van d'are kant bekaike!” zai 't waif, en ze gooide d'r kirrel deur 't raam.
En hier hebt u er dan een paar van verdacht maaksel:
„'t Loupt me of as water!” zai de boerin en ze s... in d'r bed.
„Dat geld kómt er weer uit!” zai de boer en hai sk... in de karn.
Gelukkig gaan niet alle spreekwoorden zo buiten ons boekje, want dan was het niet mooi meer! We gaan
nu naar onschuldiger regionen:
De hen zakt nej de ben, maar zelden nej de best.
Je kraige maar ien ding voor niks, en dat is lang heer en luize.
Die luizen trouwens hebben in ons hoekje blijkbaar een beduidende rol gespeeld. Let ook 'ers op de
volgende:
Hai het een leven as 'n luis op 'n zeer houfd.
Hoi het luize (is lui). Hai is uit de luize (uit de armoede vandaan).
Al binj' al uit de luize, den bin je nag niet uit de nete!
Hai kin liege, dat de luize óp z'n kop barste.
'n Luizige boel! Wat frisser dus! Behalve de zegswijze (hier al eens meer besproken) „'t Is
ienmaal wel, zai Harmen Kramer”, kennen we ook andere.
Wat-gaat-'et-er, wat-gaat-'et-er! zou Remmet's Jantje wel zegge! en: 0ótje Tóntel,
wat staat je hultje net!
We kennen het algemene „'t is alderand en nog gien koek”, maar kent u ook: 't
is 'n alderand zoodje, maar 't kin wel deur m'n gnootje? En:
Zes boere en 'n bonsem, zeuven stinkers!
Wat weet 'n boer van saffraan kauwen!
Raikelui 'er ziekte (of str... ) en armelui 'er pankoek stinke 't veerst.
Ook dat aardige, weinig logische: „D'r is gien koe zó bónt, of d'r is wel 'n
stippie an!
En dat tragische: „Jonge kindere trappe óp je klejd, de ouwe trappe op je hart”.
En de zegswijze, die duidt op het weinige kasgeld bij de boeren als 't vee in 't land gaat: Maai!
Hónderd boere, hónderd Gólden!
Nagenoeg zonder einde is deze rij. Het zou de moeite lonen, van een en ander eens een uitgaafje te
maken. Ik veronderstel er belangstelling voor!
Het Westfries Genootschap heeft in haar jaarboeken en in de uitgave „De Speelwagen”, komt
me voor, wel iets goed te maken. Heel weinig aandacht is ooit besteed aan het dialect. De vereniging
is actief genoeg, voor haar geldt niet „deer zitte we nou, vrieze we dóod, den vrieze
we dóod”, doch in dit opzicht zouden er misschien nog wel wensen zijn. Want behalve
bij de spreekwoorden, zou ook op zijn weg liggen nog eens te denken over een verbeterd Westfries
idioticon. Karsten's werk was een goede gooi in de richting, maar het was verre van
volledig6. Het
dialect kenmerkt zich (en dit in tegenspraak met wat velen beweren) door een ontzaglijke woordrijkdom.
Om u daarvan een staaltje te geven — het is u nooit opgevallen! — wil ik u even opmerkzaam
maken, hoe in Westfriesland een niet al te energiek man wordt benoemd! En 'n slecht man! En 'n arm man.
En hoe 'n bang man!
Vooruit dan maar! Weinig energiek man is 'n stoetel, 'n slapdarm, 'n zullebutter, 'n hallefie, 'n
hallef zachte, 'n halleve gare, 'n druul, 'n habedoedas, 'n gauwke, 'n halleve zoete, d'r zit niks
bai, 't is str... en darme!
'n Slecht man is 'n darm, 'n drafzak, 'n gluiperd, (als hij ruzie zoekt) 'n motmaker (of ien
die mot kookt), 'n neetoor, 'n smiecht, 'n smuiger7,
'n lapswans (behalve dan nog een reeks heel of half obscene aanduidingen)8.
'n Bang man is 'n bangesk..., enz. enz. (tot zelfs 'n sk...tjedóod).
Halt! De stof is te overstelpend! Wat is een armoedzaaier, 'n broodvechter, 'n walhanger, wat
zijn nachteters, wat is 'n vroegspouk, 'n nachtuil, 'n skrobber? En, in 't vrouwelijke:
wat is 'n haaibaai, 'n helhaak, 'n ienoorde kol, 'n stap-in-de-karn, 'n totebel, 'n eppertje, 'n
Pietje-Rechtuit, 'n Pietje-Sk...-in-de-karn, 'n Pietje-pas-op? Kent ge deze uitdrukking:
Nou, hoe is 't gaan mit Trien? Och, 't gaat nag al van 'n eerstoonder!
Wat betekent: bin je in de kerk geboren? Wat: doen je kerkedeur dicht.
En we kennen het fraaie:
Ja-ja, praatjes as 'n krengeslager, en 'n buul net zo dik!
Ontzaglijk rijk was en is het Westfries dialect. Honderden in het Nederlandse taalmuseum neergezette
woorden zijn in onze omgangstaal nog springlevend. We spreken nog van „in 't gemoet lopen”
net als Vondel, wij begrijpen de term „neske dromen” uit Vondel's „Joseph
in Dothan” en tientallen door hem gebruikte uitdrukkingen. We gebruiken nog af en toe de term
„Luitje leift nag”, die, volgens Jan ter Gouw, in een variatie al bekend was bij de
Romeinen en dan in gebruik was bij een middeleeuws gezelschapspel of bij drinkgelagen. En horen we het
onze goeie ouwe Soeteboom niet zeggen, in zijn Zaansch Arcadia, dat Sonoy, bij zijn aanval op de
Zaanstreek, wat al te lang „op de huysluiden had liggen pancoecken”, als we in 't schemerdonker
een Westfries vrouwtje tot haar man, die zich verwijdert, horen zeggen: „Jan, kom je gauw terug,
blaif je niet te lang pankoeken?”
Die taal, m'n Westfriese vrienden, is ook voor u nu en dan nog een bron met sprankelend water. Het
scheelt, wie dialect gebruikt! Uiteraard! Die zich in 't. A.B. slap en lamlendig uitdrukt, zal dat in
het dialect niet anders doen. De geest kruidt de taal. Wie geen geest bezit, kan nooit anders dan een
slecht taalgebruiker zijn. Wat vervloeit, we kunnen het ook niet doen herleven. Maar wel kunnen we nu
en dan eens ondeugend zijn en een versje of artikeltje plegen, dat ook taalkundig nog iets te zeggen
heeft. Ik heb dat gedaan in een variatie op het bekende „licht-op en treurt niet, een wije broek
die scheurt niet”. Dit tot besluit9.
Licht-op en treurt niet
Een wije broek die scheurt niet,
En die op tijd z'n hemd uitwast,
Het heel veul kans, hij geurt niet!
Licht-op en treurt niet!
Een vroege zoen verbeurt niet!
En gaat de fiedel rul en rap,
De kuiten los en zeurt niet!
Licht-op en treurt niet!
Maar nooit: pak-an en keurt niet!
Al zit de loze poes voor 't gat,
Het muiske wacht en reurt niet!
Licht-op en treurt niet!
Mijn moeder zeit: 't beurt niet!
Maar ik trouw lekker witte Klaas,
Want wit heer dat verkleurt niet!
Jan Roselaar
1 Mevr. E. Laan-Gast, te Oostwoud, in 1949 overleden.
2 A.B. = Algemeen Beschaafd, het algemeen op de scholen onderwezen en in „beschaafde kringen”
gesproken Nederlands.
3 Lingeren, op iets vlassen. Het Eng. talmen is „to linger”. Tweernen, elders in verband
gebracht met twijnen (textiel-industrie), waarsch. afkomstig uit het oude „tuyen” of
„twyen”, een tuy was een twie, een twist, verband met het telwoord twee, dat waarsch.
daaruit is voortgekomen, met „twisken”, oude vorm van tussen (Eng. „between”
en in dichterlijke vorm „betwixt”, Duits „zwischen”), let op „het Twiske”
als water en Twisk. Tweernen is tenslotte ruzie zoeken. (Let ook op: op tui houden, door verschil van
mening iets onbeslecht laten). Klosters: de snej klostert, hangt aan. Verband met Eng. „dot”,
kluit, klonter.
4 Apologische spreekwoorden zijn die, waarbij het eerste zinsdeel minder of meer de verdediging levert
voor wat in het tweede zinsdeel tot uitdrukking komt.
5 G. C. van Balen Blanken „De Folkloristische Kraamvisite”.
6 Dr G. Karsten: „Dialect van Drechterland”. Dr Karsten weet dit zelf ook wel. Het was echter
al een prestatie datgene gedrukt te krijgen, wat terzake verschenen is.
7 'n Smuiger, 'n stiekemerd, 'n gluiper. Verband met Eng. „to smuggle”, met smokkelen. We
zeggen ook „smuigen” als syn. met gluipen, sluipen.
8 'n Lapswans, in betekenis van schippersdweil, stokdweil.
9 Bij mij is in voorbereiding een uitgave, getiteld: „West-Friesland, dat ben jij!”. Een
verzameling Westfriese humor, korte verhalen e.d. Ik hoop ze eerlang ten doop te mogen houden.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.