Bibliotheek » De Speelwagen » 1949 » No. 7 » pagina 194-204
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
4e jaargang,
1949,
No. 7,
pagina 194-204.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: Th. P. H. Wortel.
Het gaat met de verenigingen als met de gewassen: als de bodem goed is en de gunstige tijd is daar,
dan schieten ze opeens uit de grond, groeien op en ontplooien zich.
In West-Friesland zijn die gunstige factoren pas zeer laat opgetreden, tenminste in vergelijking met
andere gewesten. Het "Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde" b.v. dateert al van
1827 en in andere provinciën, van Drente tot Limburg en Zeeland, dateren soortgelijke organisaties
alle van vóór 1900.
In Noord-Holland boven 't IJ bleef alle activiteit op het gebied der geschiedenis en oudheidkunde voorlopig beperkt
tot plaatselijke organisaties rondom een Oudheidkamer of Museum. Enkele publicaties in de vorm van jaarboekjes trachtten
daarnaast belangstelling te wekken in wijder kring, maar moesten spoedig bij gebreke daaraan worden gestaakt. Nu en
dan verschenen enkele geschriften betreffende de gewestelijke geschiedenis of daarop steunend litterair werk of - nog
zeldzamer - publicaties in of over een Noordhollands dialect.
En inmiddels stond juist het Westen des lands, het gebied van de grote steden en de zeehavens, het eerst en het ergst
bloot aan import van vreemde cultuur en ging vooraan in de toepassing van moderniseringen op allerlei gebied, met als
gevolg een in steeds versnellend tempo afslijten en verdwijnen van het oude, eigene en karakteristieke.
Wij willen allerminst ontkennen, dat vele moderniseringen goed, nuttig en nodig zijn geweest. Integendeel: we zijn er
trots op, dat juist in onze streken, b.v. op het gebied van land- en tuinbouw, van veeteelt en zuivelbereiding
baanbrekend pionierswerk is verricht. Het zou immers dom en dwaas zijn een gezonde vooruitgang te willen tegenhouden.
Maar: gewaakt dient te worden tegen het in de roes en de vaart van de vooruitgang verwaarlozen en verwerpen van het
meest waardevolle, dat een volk bezit: zijn in het verleden verworven eigen cultuur en eigen aard. De oude vormen van
die cultuur veranderen voortdurend en verdwijnen vaak voor goed. Het voornaamste is echter de innerlijke houding, het
besef van de eigen aard, de belangstelling in eigen verleden en het daaruit voortvloeiend respect voor het overgeleverde
cultuurgoed.
In het hart van het oude land van West-Friesland, in het dorpje Hauwert, is de idee tot stichting van ons Genootschap
ontkiemd.
Op vergaderingen van het Nutsdepartement aldaar, door lezingen en voordrachten van de heren Volkert Kay, P . Veerman Sr.
en Jacob de Jong, werden de geesten wakker geschud. Men kwam tot het besef hoe noodzakelijk het was om alle verdwijnende
of reeds verdwenen echte Westfriese eigenaardigheden op het gebied van taal, kleding, zeden en gewoonten zo veel en zo
spoedig mogelijk te verzamelen, te registreren en voor het nageslacht te bewaren.
En zo kwam het wakkere bestuur van het Departement Hauwert van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen tot zijn grote
daad: het uitschrijven van een vergadering "ter oprichting van een Vereeniging Oud-Westfriesland", op Woensdag 4 Augustus
1924 in "De Roskam" te Hoorn, welke breed werd opgezet en waartoe "alle gemeentebesturen, vele polderbesturen,
bannebesturen en vooraanstaande personen" in geheel West-Friesland uitgenodigd werden.
Een dertigtal personen gaven aan de uitnodiging gehoor, terwijl daarnaast velen schriftelijk hun instemming betuigden.
Als voorzitter trad de heer H. Galis op, die met een opwekkend woord de vergadering inluidde, waarna de heer Volkert
Kay een enthousiast pleidooi hield voor de op te richten vereniging tot bewaring van al het goede, schone en eigenaardige
van ons dierbaar West-Friesland. Het is dan de ter vergadering aanwezige, toen al welbekende dokter G. C. van Balen
Blanken, uit Spanbroek, die voorstelt om, alvorens verdere beschouwingen te houden, onmiddellijk over te gaan tot het
oprichten der vereniging Oud West-Friesland. "Dit voorstel werd onder daverend applaus aangenomen", aldus notuleerde
de secretaris, de heer K. Ruyterman, dit historisch moment, waarop het Historisch Genootschap "Oud West-Friesland" in
het leven werd geroepen. Er werd een "voorlopig comité" benoemd, dat een huishoudelijk reglement en statuten
opstelde, welke in een algemene vergadering, op 27 Sept. 1924, werden vastgesteld; ze werden goedgekeurd bij Kon.
Besluit van 16 April 1925 (Staatsblad no 103).
Artikel 1 van de Statuten luidt: "De vereniging draagt den naam: Historisch Genootschap
"Oud-Westfriesland"1 en is gevestigd te Hoorn."
Artikel 2: "Het doel van dit Genootschap is het in eere houden en het beoefenen van alles wat op de geschiedenis van
West-Friesland betrekking heeft".
Artikel 3: "Het tracht dit doel te bereiken:
a. door den ondergang van oude, schoone, uit een historisch of ander oogpunt belangrijke gebouwen en monumenten
te voorkomen;
b. het schoone, eigenaardige en typische Westfriesche dialect, in authentieke stukken, in proza en poëzie
voorkomende, zoo noodig door vertaling, herdruk, in couranten en tijdschriften of op andere passende wijze, meer ter
ieders kennis en onder ieders bereik te brengen;
c. door alles wat op zeden, gewoonten, gebruiken en kleedij in Oud-Westfriesland betrekking heeft, zooveel
mogelijk als doenlijk is te verzamelen en voor dat gewest zelfte bewaren;
d. het houden van tentoonstellingen, algemeene en andere vergaderingen, lezingen met lichtbeelden, of door
het ter bezichtiging stellen van platen, portretten, documenten en voorwerpen, die de belangstelling daarin en de kennis
daarvan kunnen vermeerderen;
e. door het aanknoopen en onderhouden van betrekkingen met genootschappen en verenigingen, die een zelfde
doel hebben en tot samenwerking bereid zijn;
f. en verder door alle andere wettige middelen, die de bereiking van het in art. 2 genoemde doel kunnen
mogelijk maken."
Wellicht zouden wij nu, na 25 jaar, hier en daar ons anders hebben uitgedrukt, maar gezegd moet worden, dat de mannen van
1924 in deze artikelen een programma hebben gegeven, dat in welhaast alle mogelijke werkzaamheden voorzag en ruim baan
gaf tot velerlei nuttige arbeid.
Op diezelfde vergadering werd een bestuur van 9 leden gekozen. Van de 3 Hauwerters, die - heel begrijpelijk - in het
"voorlopig comité" zaten, trokken de heren Galis en Kay zich vrijwillig terug, om aldus de mogelijkheid te vergroten
tot vorming van een bestuur, dat was samengesteld uit leden uit alle hoeken van West-Friesland.
Op de eerste officiële bestuursvergadering, 8 Oct. 1924, werd het bestuur als volgt geregeld: Dr G. C. van Balen
Blanken, Spanbroek, voorzitter; K. Ruyterman, Hauwert, Secretaris-Penningmeester; D. Brouwer, Enkhuizen, archivaris;
Jb. de Jong, Hoogkarspel; P. Schuurman, Graft; M. Buishand-Molen, Benningbroek; J. C. Kerkmeijer, Hoorn; C. Wardenaar,
Kolhorn en Jb. Portegijs, Benningbroek, leden van het bestuur.
Het is interessant na 25 jaar de opkomst en ontwikkeling van het Genootschap te overzien.
De imposante figuren van Van Balen Blanken, de voorzitter en Ruyterman, de secretaris-penningmeester, markeren de jaren
1924-1939.
Dr G. C. van Balen Blanken, de algemeen geachte dokter uit Spanbroek, man van eruditie en gezag, Westfries in hart en
nieren, heeft door de inzet van z'n gehele persoonlijkheid het Genootschap al heel spoedig algemene erkenning en een
plaats van gewicht en aanzien bezorgd in West-Friesland.
Op de algemene vergaderingen, die sedert 1925 regelmatig jaarlijks werden gehouden en die als "Westfriezendagen"
populair zijn geworden, was hij de beheersende figuur, die zijn eigen cachet van een onnavolgbare voorname en toch
oubollige zwier, gekruid met humor, op deze bijeenkomsten drukte. Hij was een uitstekend spreker en aan de feestelijke
maaltijden van die eerste verenigingsjaren een uitnemend tafelpresident. In die eerste tijd, toen de last der jaren
hem dit nog niet belette, trok hij menigmaal als propagandist West-Friesland in en wist een hele kostelijke avond
zijn gehoor te boeien met voordracht van eigen werk, goeddeels ook in 't Westfries, de taal die hij liefhad, door en
door kende en uitstekend beheerste. Hij was daarenboven een geboren en door ondervinding (de befaamde Landbouwfeesten
in Opmeer!) zeer ervaren organisator, die als geestelijke vader van statuten en reglement ook aan het Genootschap de
weg gewezen en richting en taak uitgestippeld heeft.
In Ruyterman trof de voorzitter de juiste man om hem bij de leiding terzijde te staan. Deze sympathieke figuur, die
in de onderwijswereld een goede reputatie genoot als fris en oorspronkelijk paedagoog, was bezield van een gezonde en
sterke liefde voor zijn dorp en gewest. Hij heeft in zijn dubbele bestuursfunctie geweldig voor zijn vereniging gewerkt
en dat op een rustige, gedegen wijze. Deze man, die door zijn robuuste figuur opviel, drong zich toch nooit op, maar
als hij het woord voerde of zijn jaarverslagen uitbracht, voelde men dat hier niet alleen met het hoofd, maar vooral
ook met het hart gesproken werd.
Tot op hoge, de voorzitter zelfs tot op zeer hoge leeftijd, gaven deze beide mannen hun beste krachten. In de eerste
helft van 1939 zijn zij kort na elkander door de dood aan het Genootschap ontvallen.
In datzelfde voorjaar overleed ook de heer P. Schuurman, eveneens vanaf de oprichting lid van het bestuur. Een echte
Westfries, een eenvoudig en oprecht man, karig in woorden, maar gul van inborst. Door eigen volhardende studie en
gedegen onderzoek in oude papieren en archieven geworden tot een uitstekend kenner der geschiedenis van West-Frieslands
dijks- en waterschapswezen, waarover hij in de bundel verschillende, nu nog waardevolle studies publiceerde.
Een waardig partner, eveneens een oprechte en eenvoudige Westfries van de goede, oude stempel, was de heer Jacob
Portegijs, ook al vanaf de oprichting bestuurslid, tot aan zijn dood in 1944. Eveneens een man van weinig woorden,
die vaak echter onverwachts uit de hoek kon komen met een kernachtige, onvervalst-Westfriese uitdrukking, vol humor,
waarmee hij zo precies de spijker op zijn kop sloeg. Hij was - evenals P. Schuurman! - een verwoed verzamelaar, die
niet alleen in eigen huis een aardige antiquiteitenkamer had ingericht, maar die zich ook verdienstelijk maakte door
voor het Westfries Museum o.a. voorwerpen betreffende de oude zuivelbereiding op de boerderij bijeen te brengen.
De figuur van de heer D. Brouwer, archivaris van Enkhuizen en tevens van het Genootschap, vanaf de oprichting tot aan
zijn dood in 1945, staat ons nog levendig voor de geest. Een bescheiden mens met een helder verstand, een rustig en
volhardend werker, wien nooit iets te veel was en die, naast zijn redacteurschap van het jaarboek, niet schroomde ook
het secretariaat een tijdlang waar te nemen.
Wij schetsten hier enkele figuren van de oude garde, die we zelf nog min of meer gekend hebben. Er zouden nog vele
interessante persoonlijkheden, nu eveneens reeds lang ter ziele, uit ons genootschapsleven zijn te tekenen. Wij zijn
daartoe niet bevoegd, maar zeker is, dat zij allen met respect zullen worden herdacht op het a.s. feestgetij.
"De vergaderingen van het Historisch Genootschap worden niet gehouden, maar gevierd", heeft Mevrouw Wegener
Sleeswijk-van Balen Blanken eens kernachtig gezegd. We spraken reeds over de traditioneel geworden "Westfriezendagen",
hoogtepunten in ons verenigingsbestaan, waarop onze belangen en problemen worden besproken, waarop naast de
huishoudelijke zaken ook plaats wordt ingeruimd voor zang en dans, toneel en voordracht, waar wordt geluisterd naar
sprekers over allerlei onderwerpen betreffende de geschiedenis, oud en nieuw, van ons gewest. En niet het minst ook de
dag, waarop familie, vrienden en bekenden elkander begroeten en ontmoeten kunnen. De bruiloft-achtige feestmalen,
waarmede zulke dagen werden besloten, moesten in latere jaren vervallen in verband met de moeilijke tijdsomstandigheden.
Eveneens noodzaakte de geweldige toename van het aantal deelnemenden tot wijzigingen in de organisatie. Draaide dit
aantal vroeger zo om en nabij de 100, in de laatste 10 jaren overschreed het vaak ver de 300! Deze groei van de
Westfriezendagen hing nauw samen met de groei van het ledental: 1925: 132; 1930: 323; 1935: 390; 1940: 448; 1945: 900
en 1949: 1050.
Reeds in 1925 schreef het Genootschap een prijsvraag uit voor Westfriese eenacters en liederen, in 1927 een voor
Westfriese novellen en schetsen, in 1932 wederom voor Westfriese toneelstukken, in 1941 nogmaals voor Westfriese toneel-
èn reciteerstukken. Vele bekroonde inzendingen werden door het Genootschap in druk uitgegeven en - met groot
succes; verschillende stukken zijn geliefde repertoire-nummers gebleken, die talloze malen werden en nog worden
opgevoerd.
Het Genootschap ondernam herhaald pogingen tot het verkrijgen van goede Westfriese liederen en nu, ter gelegenheid van
het 25-jarig bestaan, is wederom een actie op dit gebied gaande. Men hoopt zo ook hèt inslaande lied eens te
vinden, dat echt ons eigen Westfries Volkslied zal zijn.
Vlotter slaagde de poging tot vervaardiging van een Westfriese vlag. Sinds 1934 kon deze - dank zij het werk van de
heren Brouwer en Kerkmeijer - op alle Westfriezendagen zich feestelijk ontplooien. In 1940 kwam het Genootschap in
bezit van een eigen genootschapspenning, vervaardigd naar ontwerp van de heer J. C. Kerkmeijer.
Reeds in 1925 kwamen er plannen ter tafel tot uitgave van een periodiek. Men dacht ook al aan een driemaandelijks
tijdschrift, maar daar hiertegen te grote bezwaren bleken te bestaan, werd tenslotte besloten tot uitgave van een
jaarboek: in 1926 verscheen de eerste "bundel" onder de naam "West Frieslands Oud en Nieuw". Tot 1941 is deze trouw
jaarlijks blijven verschijnen. Gedurende de oorlogsjaren ontstonden grote moeilijkheden en kon slechts één
deel worden uitgegeven. Na de oorlog, in 1946, zag een bundel, deel 18, het licht en thans (Juli 1949) verschijnt nog
een 19de deel. Door de sterk gestegen papierprijzen en de veel hogere drukkosten, kan dit deel aan de leden, die nog
steeds dezelfde contributie betalen als in 1924 (n.l. fl. 2.50 per jaar) niet meer gratis verstrekt worden. De
vraag is dan ook reeds gesteld of regelmatige voortzetting van deze Genootschapsuitgave thans nog verantwoord is,
nu hiermede een zo onevenredig groot deel der inkomsten gemoeid gaat. De totnogtoe gepubliceerde bundels, rijk en
verscheiden van inhoud, bevatten wel - naar het woord van Dr. van Balen Blanken - naast veel rijps ook veel groens,
maar ze vormen toch voor alle beoefenaars van onze gewestelijke geschiedenis, voor alle minnaars van het Westfries en
voor de zoekers naar geschikte toneel- en reciteerstukken, een kostelijke bron, waaruit ze nimmer vergeefs putten.
Tussen de bundels door bezorgde het Genootschap een (her)uitgave van werk door Mevrouw A. C. Bol-Denijs, onder de
titel "Westfriesche schetsen", van het boekje "Kerken en Torens" van de hand van Dr van Baien Blanken en van een
wetenschappelijke uitgave door Dr J. Brander, "De overwintering op Jan Mayen". Diverse andere voor West-Friesland
belangrijke uitgaven, we noemen het tweede deel van de dissertatie van Dr G. Karsten, "Het dialect van Drechterland",
de "Kroniek van Enkhuizen" door D. Brouwer, wetden door subsidies gesteund.
Bij pogingen tot behoud en herstel van objecten van landelijke en stedelijke bouwkunst ging van het Genootschap vaak
initiatief en herhaald daadwerkelijke steun uit. Veel arbeid op dit terrein werd verricht door de uit het Genootschap
reeds in 1926 voortgekomen en er sedert nauw mee verbonden "Commissie ter bevordering van het Landelijk Schoon", waarin
de militante figuur van J. C. Kerkmeijer, bestuurslid sedert de oprichting, de immer stuwende kracht is.
Gaarne vond men het Genootschap ook steeds bereid tot het bevorderen en steunen van wetenschappelijk onderzoek op het
terrein van folklore, dialectologie, monumentenbeschrijving en oudheidkundig bodemonderzoek. Wat dit laatste betreft
wijzen we op de opgravingen te Zandwerven, te Wervershoof en - in jongste tijd - te Egmond-Binnen.
Egmond-Binnen ligt buiten West-Friesland in engere zin, het West-Friesland van binnen de aloude omringdijk. In 1936
schreef wijlen K. Ruyterman: "Volgens de Statuten werkt het Genootschap in het Oude West-Friesland. Dit is omringd door
den ouden omringdijk, was verdeeld in 4 Ambachten en vormde een geheel als waterschapsgebied. Dit is nu sinds enige jaren
niet meer het geval. Doch rondom wonen menschen van dezelfde afkomst. Ook vergaderen wij wel eens buiten West-Friesland
en onze bemoeiingen strekken zich over een groot deel van Noord-Holland uit".
Hier kondigt zich al de iets ruimere koers aan, die het Genootschaps-schip, vooral sedert 1939, toen de heer G. Nobel
het stuur in handen kreeg, zou zeilen. Order deze nieuwe, immer werk- en waakzame, immer bezadigde en kalme kapitein,
werd door de moeilijkheden van de oorlogsjaren heengekoerst. Het ging wat meer in stilte, maar in de geweldige groei
van het ledental, dat zich (dank zij vooral de persoonlijke actie van de voorzitter!) in die jaren desondanks
verdubbelde, sprak de toenemende belangstelling voor het werken en streven van het Genootschap, dat thans een ruime
aanhang heeft in alle lagen der Westfriese bevolking, zowel binnen de oude omringdijk als daarbuiten. Het bestuur werd
dienovereenkomstig uitgebreid tot 11, later zelfs tot 13 leden. Gewenst en nodig was deze uitbreiding omdat de
bemoeiingen van het bestuur zeer zijn vergroot en verzwaard, de administratie enorm is uitgebreid en de organisatie
van de Westfriezendagen b.v. een veel omvangrijker voorbereiding vergt.
Met allerlei verwante organisaties in Noord-Holland boven 't IJ werden nauwe contacten gelegd en waar het nuttig en
nodig was samenwerking gezocht.
Als vrucht hiervan kwam onder leiding van onze Voorzitter in 1942 tot stand een "Commissie voor Landschapsschoon in
Hollands Noorderkwartier", die sedert veel nuttig werk heeft verricht, vooral na de oorlog, door aan vele gemeenten
en waterschappen deskundige adviezen te verstrekken betreffende herstel van het zo zwaar geschonden landschap.
Een ander belangrijk resultaat van deze samenwerking was de verschijning, sedert 1946, van ons maandblad „De Speelwagen”.
We stipten al aan, dat reeds in 1925 sprake was van publicatie van een tijdschrift. Nogmaals, in 1936, werd er uit
de algemene vergadering om gevraagd. Maar de tijd was er toen blijkbaar nog niet rijp voor. Gedurende de oorlogsjaren
werd in de boezem van het Genootschap de idee opnieuw in bespreking gebracht. Nu zag men de opzet echter breder: geen
uitgave van "Oud West-Friesland" alleen moest het worden, maar een tijdschrift van de gezamelijke oudheidkundige
verenigingen in heel Noord-Holland boven het IJ. En zo, dankzij deze voorbereidende besprekingen, dank zij de goede
samenwerking, kon kort na de oorlog de oude wens tot werkelijkheid worden. De Speelwagen reed uit!
Noch van het leven noch van de werken van het jubilerend Genootschap kon dit beknopt overzicht een volledig beeld
geven. De werkelijkheid is zeker voller en rijker.
Dat van dit Genootschap zoveel heeft kunnen uitgaan is niet alleen te danken aan het wijs beleid van zijn bestuurders,
maar bovenal aan de stuwende belangstelling van een steeds groeiende schare trouwe leden.
Want daarin schuilt de kracht van deze bloeiende vereniging, eens toen de tijd er overrijp voor was, zo spontaan en
voorspoedig uit het hart van West-Friesland ontsproten, dat haar aanhangers voortkomen uit alle rangen en standen en
uit alle hoeken waar Westfriezen wonen.
Hoever zij van elkander verwijderd mogen leven, wat voor verschillen op allerlei terrein er tussen hen mogen bestaan,
zij vinden elkander als Westfriezen in het Historisch Genootschap, één in liefde voor hun "Oud West-Friesland".
Th. P. H. Wortel
1 1 Het is traditie geworden de naam, meer juist!, te spellen als Historisch Genootschap "Oud West-Friesland".
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.