Bibliotheek » De Speelwagen » 1949 » No. 1 » pagina 11-18
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
4e jaargang,
1949,
No. 1,
pagina 11-18.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: Jan Mens.
I
Maarten heeft een jonge en blonde nicht te Edam wonen; en hoewel deze stad ambtelijk niet tot Waterland
behoort, spreekt het vanzelf, dat we haar een bezoek brengen. Honi soit qui mal y pense (= Schande
over hem, die er kwaad van denkt.) – maar ze zet 'n lekker bakkie koffie! Met 'n speculaasje d'r bij.
Met nóg 'n speculaasje d'r bij, wel ja, het kan niet op daar. We zitten in een popperig kamertje,
en ik tracht haar volgens alle regelen der kunst te interviewen. Welke bezienswaardigheden Edam (buiten
haarzelf dan) binnen zijn muren bergt?
De nicht weet het niet zo precies. Ze aarzelt, ze bloost en het staat haar niet slecht: een vrouw die
het blozen niet verleerd heeft is toch maar je ware. Of ze wel 'es in het museum is geweest? vraag ik.
Nee, dat is ze niet. Of ze de speeltoren wel 'es beklommen heeft? helpt Maarten bescheiden. Oók
niet. Ze trekt een denkrimpeltje. „O ja, er moet hier ergens een panorama of zoiets te zien
wezen,” herinnert ze zich. „Maar zélf ben ik d'r nooit geweest, hoor!”
Aandoenlijke onwetendheid, wie staat er aansprakelijk voor? Een onwetendheid, welke overeenkomt met
de man die, bij wijze van spreken, zo'n bereisde Roel was, dat hij tot in Moskou alle melkboeren wist
te wonen. Maar in zijn eigen huis de vraag moest stellen: „Vrouw, waar is hier de zolder?”
Vrouw, waar is hier de zolder. Van dat slag leven er veel lieden in ons goede land. Ze zijn ons lief,
onwetendheid bezit de charme der onschuld. En zegt het bijbelwoord niet, dat de onwetenden de wijzen
zullen beschamen?
Maar toch... Maar toch zijn we verheugd, wanneer we op de stoeroverkluisde Damsluis onze goede vriend
Van Dijk tegen het lijf lopen. Géén onwetende! En vijf minuten later toeven we in de hoge
raadzaal van het Stadhuis, die betimmerd is in een hevige Lodewijk-de-zoveelste stijl en gaan plechtig
zitten op een der vijftien Rococo gebeeldhouwde stoelen. Mijn oog glijdt langs de wandschilderingen
van W. Rave uit 1738, voorstellende de kroning van Saul en Salomo's eerste oordeel: u weet wel, dat
geval van die twee moeders. En ik bedenk, dat burgemeester C. G. M. van Baar, de gemeenteraad presiderend,
toch wel iets van deze oosterse wijsheid moet bezitten, om het evenwicht tussen de rechts van hem zittende
Volendammers en de aan zijn linkerhand zetelende Edammers te bewaren.
Want Edam en Volendam vormen tezamen één gemeente. Waarvan het hart klopt in deze
raadkamer met haar groen en goud beschilderde. plafond, haar koperen kaarsenkronen en haar sierlijk
gesneden balustrade. En niet te vergeten: met het witglanzende zand op de vloer. Het is heerlijk zitten
in deze. vroeg-achttiende eeuwse ruimte, en ik benijd de leden van de raad hierom reeds. Heer Van Dijk
houdt, in zijn functie van voorzitter van de Werkcommissie van Handel en Nijverheid, een warmgestemde
voordracht over de industriële ontwikkeling van Edam, en ik bedenk onderdehand welk technisch
wonderkind aansprakelijk gesteld kan worden voor het ongelukkige plaatsen van die foeilelijke
verwarmingsradiator. Ook valt mij in, dat die nare kapstok de zaal uitgeslingerd dient te worden –
kapstokken in een raadkamer riekt naar politieke bekrompenheid...
Edams raadhuis is een aantrekkelijk gebouw. Een beetje deftig, de eerste steen werd gelegd door heren
met pruiken: 1737. Ook de gezellige praatvaar Havard was er wel over te spreken. „Van binnen is
het goed ingedeeld, behoorlijk beschilderd en geriefelijk, kortom zo, dat men duizend andere
gemeentebesturen een dergelijke stadhuis zou kunnen toewensen”, schrijft hij in zijn leuke
„Voyage aux Villes mortes du Zuiderzee”. Mogen wij ons in alle ootmoed hierbij aansluiten?
Maar denk niet, dat Edam zijn schoonheid dankt aan de toch wel wat geparfumeerde en bloedeloze
achttiende eeuw. Edam heeft andere pijlen op zijn boog! Al wandelend door de straatjes leeft voor ons
op de historie van deze oude stad, reeds begonnen in 1219, toen de Edammers tezamen met die van Haarlem
deelnamen aan de verovering van Damiate. Een geweldig tijdperk, dat van de kruistochten. „Dieu le
veut!” stond in vurige letters aan de hemel. En de afspiegeling daarvan vindt men terug in de
Grote of St. Nicolaaskerk, en wel op een houten bord, welks opschrift luidt:
1219
Edam, als Betrouwe Lant-saten,
Quamen die van Haerlem te baten.
Wilt vreuchde vaten:
Sij ginghen hem hard ende fier,
Met stouten moedt met felle manier,
Als verwoede Stier.
Paus, Keiser, ende al het Christen Heer
Verwonderden hen met allen seer
Van die Broote Eer.
Alsoo kreegh Edam haer Wapen
Met Eer en gewelt,
Drie vergulden sterren in 't Roodt-velt
End een Stier daer in gestelt.
Anno 1610
Een verrukkelijk bouwwerk, deze kerk. Een symphonie van edel wagenschot, baksteen en koper, broeiend
in het gezeefde licht, dat door de gebrandschilderde ramen inwaarts glijdt. Heerlijke ramen! Godslampen,
waarin het rode bloed van de kunstenaar gemengd schijnt met het zwart van zijn wanhoop en zijn twijfel.
Hoe aandoenlijk moet het zijn daar te zitten en te luisteren naar Bach's Mattheus-passion, en het Alle
Menschen werden Brüder, dat door de weidse ruimte klinkt... Hoe heerlijk ook om daar te zitten en
te luisteren naar de stemmen uit het verleden. Of alleen maar om te luisteren naar de stilte. De stilte,
die wij zo lnrd nodig hebben, wij heerlijke dwazen die we zijn.
De Edammers van 1219 trokken ter Kruisvaart, het Maria-medaillon en een geheim scapulier op de naakte
borst. Tot dank ontving hun stad een wapen. Zouden wij, twintigste-eeuwers, er niet dankbaar voor moeten
zijn?
Edam bezit een museum. Een wonderlijk museum. En de ijverige directeur met name G. T. Vermeer leidt
ons, gehuld in plusfour, rond van kelder tot hanebalken. Een wonderlijk museum, ik herhaal het. Nee,
niet om het portret van de eerwaardige Pieter Dirksz. bijgenaamd Langebaard. Ook niet om de afbeelding
van de 455 pond wegende kastelein Jan Cornelisz. Zelfs niet om het conterfeitsel van Truitje de Grote
Meid, lang 2.60 meter – het museum zélf is een wonder. Want waar ter wereld kunt ge spelevaren
in de kelder? Strompel het trapje maar af en ge staat
in een lage ruimte, de vloer deint onder uw voeten, het water klotst aan uw oren. Arme Arme Mulder,
die zo genoeglijk fantaseerde dat hier een scheepskapitein gewoond moet hebben! De werkelijkheid is
wreed en leert, dat daar niets van bekend is. Maar ach, waarom zou het niet kunnen? Want wat is de
reden, dat dit huis zo een buitenissige kelder bezit?
Een museum vol wonderlijke dingen. En al tracht de directeur er orde te scheppen: het blijft een
wonder. Scheepkisten en klokken, lantaarns en mangelplanken, tegels en borden – ze kunnen de
aantrekkelijkheid van dit gebouwtje niet verdoezelen. We klimmen langs een eiken spiltrap omhoog,
honderd treden wel, lopen langs vitrines vol kaarten van oud perkament en dan belanden we in een leuk
kamertje. Ach, dat kamertje... Een werkkluis voor een dichter! Met een eiken beschot. Met een bedkoets,
waarin de namen gesneden staan van Agata Massa en Jacob Neckebeer. Zouden zij daarin geslapen hebben,
de nacht na het bruiloftsfeest? Zouden daarin hun kinderen zijn geboren, zouden ze daarin zijn gestorven,
oud en der dagen zat? Indien de stad Edam nog es wat losse pasmunt over heeft, mag ik dan in aanmerking
komen om in dat kamertje de geschiedenis te schrijven van dit oude huis? Van een scheepskapitein misschien,
of van Dirk Aardappel, die hier toch gewoond moet hebben, lang geleden? Een bescheiden ruimte, zeker.
Maar groot genoeg om een zonnebloem, een snede brood, een goed glas en de Muze ontvangen. En wat heeft
een dichter meer van node? Bovendien biedt het venster uitzicht op het borstbeeld van Apollo, een
bloeiende perelaar en de wolken. En misschien schenkt Trijntje de Grote Meid ons de rode roos, die ze
tussen haar vingers houdt, al meer dan driehonderd jaar...
Maar er is zóveel te zien in Edam, je raakt er nooit Uitgekeken. We kloppen aan de deur van een antiquaar, daarachter moet het „Panorama” zich bevinden. De Heer Maris, telg uit het beroemde schilders geslacht, ontvangt ons met alle gebaren van een welkom hetend gastheer en toont ons zijn schatten. Ach, waarom ben ik geen Amerikaans kauwgummikoning, want dat doekje van Jacob Maris bevalt me goed, ik heb er een fijn plaatsje voor, thuis. Doch we komen om het panorama; even later zitten we in een tuintje voor een geweldige lap linnen, een doek van Hobbe Smith, voorstellende een soort oosterse harem... Gesluierde danseressen zweven vol verholen gratie nader op de zoete streelklanken ener lichtvoetige muziek, het is alsof we plotseling in een toverland terecht zijn gekomen. Egypte in Edam! Maar deze droom kan niet duren en mag niet duren, stel je voor. Het carillon van de Speeltoren breekt de verbeelding stuk met zijn bronzen klankenweelde. Snel vluchten we weg van de verlokkingen der schone Sulammieten en zoeken troost bij een stevige bal gehakt in het gerenommeerde Damhotel. Op rekening van „De Speelwagen”.
Na de spijziging schudden we alle goede gidsen van ons lijf en dwalen op ons gemak door Edam. Wat
is hier door Monumentenzorg een goed werk verricht, en door de vereniging „Hendrick de Keyser”.
Eerbied moet men hebben voor de bouwmeesters, die de vervallen gevels restaureerden. Ze waren vergaan
en verweerd, doch nu glanzen ze weer in volle glorie en verhogen de charme van deze verrukkelijke stad.
De architecten restaureerden en conserveerden tientallen huiskens, ze deden het met een warm hart.
Ze bliezen leven in pui en stoep, herstelden de kruisvensters, weekten vuil en verf van de gevels,
bliezen spinrag en stof van eeuwen uit de voegen en krabden en beitelden net zo lang, tot de dikke
laag van onverschilligheid en smaakbederf verdwenen was. Ze waren niet tevreden, aleer het warme rood
van de eerlijke baksteen gloeide tegen het wit van de zandstenen versiersels. Offers zijn er gebracht,
aan tijd en geld, aan het napluizen van vergeelde tekeningen en bestekken, doch men wist dat het resultaat
goed zou zijn: daarvoor stonden de namen der offeraars borg.
Want dát is Edam. Een oude stad, goed geconserveerd, al is niet alles even gelukkig. Er staan
gevels, prutserig beknoeid door beunhazen, burgerlijk oppassend en netjes, dor als Droogstoppel onzaliger
gedachtenis. Maar ze vormen de minderheid, gelukkig. We dwalen her en der, en dan belanden we op het
Groenland, beter bekend als het Boerenbuurtje. Bekijk dat leuke geveltje eens, met die schalkse tekst
in de puibalk. Wat er staat? Ik zou het voor u kunnen overschrijven, dat is geen kunst. Maar ga toch
zélf eens kijken. Pak op een dag de tram, doe het zó maar, doe het roekeloos. Er is een
hemel, zegt Priestley, alleen toegankelijk voor roekeloze mensen. En zo'n hemel vindt ge in Edam.
In de valavond staan we op de trans van de Speeltoren. Beneden ons ligt de stad, een weelde aan bestorven
rood. Aarzelend buigen de straatjes zich naar het Damplein. Daar ligt Marken, de late zon sproeit en
sprankelt goudlicht over de golfjes van de Gouwzee. En daar ligt de Purmer, welig en groen, de zoete
geur van gras en hooi waait teder aan op de adem van een zoele wind. We staan en kijken en vergeten
de tijd. Boven ons hoofd begint de hemel te grijzen, er hangt een fragment van een regenboog tussen
de wolken. Eensklaps trilt het carillon los, de klokkenklank strijkt langs ons hoofd. De oude klokken
van Peeter van den Gheyn, de nieuwe van John Taylor, samen zingen ze het oude lied „Komt nu met
Sangh”. Het warrelt over de velden en over het wijde IJselmeer, het klinkt als aangetikt kristal,
als het tokkelen van een harp, als de jubelende klank van een viool d'amour.
En het valt me zo opeens in, dat het niet zo héél lang meer zal duren, dat men van de
Speeltoren af uitzicht zal hebben over het IJselmeer... Onafwendbaar zeker komt de dag, dat de Zuid-West
polder gereed zal wezen. En dan zal Edam een nieuwe functie krijgen als „verzorgingscentrum”
van de nieuwe polder. En daarom ook zal de raad van Edam waakzaam dienen te zijn. Verzorgingscentrum
betekent meer welvaart. Het betekent óók: pal staan voor oude waarden! Het aspect der
stad zal gewijzigd worden, het kan niet anders. Maar laat men er voor zorgen, dat haar karakter
ongerept blijft!
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.