Bibliotheek » De Speelwagen » 1948 » No. 5 » pagina 133-136
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
3e jaargang,
1948,
No. 5,
pagina 133-136.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: E. Kroeskop.
Onze cultuur-planten hebben ook hun geschiedenis!
Een kleurig Hollands bloementuintje kan zelfs aan hem, die de kunst van het luisteren verstaat, zeer
boeiende verhalen vertellen. Sommige geschiedschrijvers vinden dergelijke verhalen niet belangrijk
genoeg.
Wie echter wel eens rondgedwaald heeft buiten de platgetrapte wegen der schoolse studieboeken, weet,
dat de kronkelende droom-laantjes vaak naar de mooiste doorkijkjes voeren.
Soms zwerven wij langs de lokkende zijpaadjes der historische plantkunde en vandaag wenken de betoverende
kleuren van de tulp ons een flink eind van huis. Ze voeren ons dwars door daverend krijgsgedruis en
schokkende financiële crises naar het hart van de rumoerige 16e eeuw.
Daar ontmoeten we in Keizer Karel V en zijn broeder Ferdinand, die in Wenen zijn plaatsvervanger en
toekomstige opvolger is, figuren met bekende gezichten. In de omgeving van deze machthebbers zijn
politieke zorgen en oorlogsbeleid het dagelijks menu, want van alle zijden dreigen vijanden: Frankrijk
in het Westen, het steeds weer opdringende, veroveringslustige Turkije in het Oosten. Als het kanon
voor een korte poos zwijgt, betrekken de diplomaten hun uitkijkposten, verweg in den vreemde. Een van
deze is een Vlaamse edelman, met de moeilijk te onthouden, naam Ogier van Ghislain, heer van Busbecq.
Het moet een bekwaam staatsman zijn geweest, want zijn sluwe Habsburgse meester zond hem naar een der
moeilijkste en gewichtigste posten: Constantinopel. En toch zou zelfs de beroepshistoricus, wiens
topzware geheugen nu eenmaal een catologus van namen moet .zijn, zijn bestaan vergeten, als hij naast
zijn politieke missie niet een „beuzelachtige” liefde voor mooie bloemen had gehad.
Behalve zijn diplomatieke correspondentie bracht Busbecq's Koerier allerlei ongevraagde dingen naar
het Westen, die in de Oosterse sprookjessfeer van de Sultansresidentie het hart betoverden. Als wij ons
thans de naam van Busbecq herinneren, is het alleen, omdat hij ons de sering bracht en de tamme kastanje,
de gladiolen en de lieve blauwe druifjes. De politieke vertogen van Keizer Karel's diplomaat beroeren
ons niet meer, maar de favorieten van zijn bloemen-minnend hart verheugen ons ieder bloeiseizoen opnieuw.
Deze heer van Busbecq nu was de eerste bewoner der Lage Landen, die in 1544 bij Adrianopel gekweekte,
bloeiende tulpen, als tuinplant te aanschouwen kreeg. Het was als uit een wondersprookje van Scheherazade!
De inhoud van zijn koeriersvaliezen werd in het Westen met steeds meer spanning verbeid. Want,
merkwaardig, in deze eeuw zo zwanger van onheil en oorlog, is juist de liefde voor de echte, luxe
siertuin als voorwerp van zuivere schoonheid ontloken bij de machtigen en de geleerden.
De nieuwe wonderbloem prijkte het eerst in hun tuinen. Daar is de bankiersfirma Fugger, die het laatste
en machtigste woord spreekt in politiek en oorlogen van Koningen en Keizers. Immers zij is het, die
het steeds machtiger wordende geld fourneert. In Augsburg en Antwerpen staan hun woonpaleizen en
kantoren vol kostbare pronk en edel metaal.
In 1560 ligt over dit alles de zware slagschaduw van zorg en teleurstelling: de Koning van Spanje is
bankroet geweest en Fugger heeft enorme sommen vaarwel moeten zeggen, meegesleept in dat verlies. Maar
juist in deze zwarte jaren heft de nieuwe sprookjesbloem voor 't eerst haar kleurige kelken in de tuin
van het machtige Fugger-paleis te Augsburg. Heeft zij de aardse beslommeringen der geld-vorsten verlicht?
Zo zien wij de exotische bloem op weg naar het Westen, waar men tot nu toe alleen de bescheidener
bolgewasjes als sneeuwklokjes, crocussen en winteraconietjes had gekend. Zij trekt verder als kostbare
attentie geschonken aan een schone vrouw, als verradersloon, als ruilobject of zelfs als dievenbuit.
Naast Busbecq is de grote verspreider van de tulp een ander Zuidnederlands edelman geweest. Men kent
hem het beste onder zijn latijnse geleerden-naam: Carolus Clusius; zijn eretitel is: de vader van alle
mooie tuinen! In 1565 ontmoeten we deze bloemenliefhebber op historisch bekend terrein: hij maakt deel
uit van het Verbond der Edelen. Toch is hij geen actief politicus en geen strijdersnatuur geweest. Als
Alva in 1567 te Brussel verschijnt, acht hij het raadzamer onder te duiken. Vijf jaar houdt hij zich
verborgen in het huis van een machtig raadsheer uit een der hoogste colleges der Brusselse regering.
In een brief van 1569, midden onder Alva's schrikbewind, schrijft hij over hyacinthen, en over tulpen,
welke hij zo gaarne uit Constantinopel zou willen betrekken. In 1573, het jaar dat de Spanjaarden
Alkmaar gaan insluiten, verlaat hij de Nederlanden; hij trekt naar Wenen, waar hij de leiding van de
keizerlijke plantentuin krijgt. In Wenen ontmoet hij... Busbecq! Nu kan Clusius zijn hart ophalen aan
tulpen van velerlei soort. Zijn oude vrienden in Zuid-Nederland bedelen hem om de zeldzame bloemen. En
zo doet in de jaren na 1573, terwijl de oorlog woedt, belegerde steden hongeren en het land bloedt uit
diepe wonden, de stralende tulp haar glorierijke intocht in de tuinen van patriciërs en
handelsmagnaten. Enkele namen van de eerste bezitters herkennen wij uit onze vroegere geschiedenislessen.
De ongelukkige Marie de Brimeu, dochter van Megen, die tegen Lodewijk van Nassau te velde trok en
getrouwd met een zoon van Barlaymont, die landvoogdes Margaretha het bekende schimpwoord over
„Geuzen” influisterde, vond haar leven lang troost in de liefde voor bloemen. De families
Aerschot, Aremberg en Grobbendonck2, stonden
bekend als tulpenliefhebbers. Spoedig na de dood van Willem van Oranje treffen we de bekende Marnix van
St. Aldegonde aan, tuinbouwkunde studerend en genietend van tulpenschoonheid!
Een bekende uit ons Noorderkwartier is Ten Broeke-Paludanus. In 1577 had Paludanus op zijn zwerftochten
door Europa Wenen aangedaan en daar Clusius opgezocht. Beide mannen waren goede vrienden geworden en
toen Paludanus ± 1585 zijn snoeren te Enkhuizen had laten vallen, hebben de burgers van de
Haringstad spoedig bloeiende tulpen binnen hun stadsmuren gezien! In 1593 kwam Clusius op zijn oude
dag nog naar Leiden om daar de leiding van de Hortus der Universiteit op zich te nemen. Schatten van
planten en bollen kwamen met hem naar de Sleutelstad. Ze werden hem afgetroggeld, ontstolen, voor
„zwarte” prijzen verkocht; want iedereen wilde de wondermooie „tulipans”.
Langs al deze wegen en kronkelpaden van politiek en koophandel, van romantiek en wetenschap kwam de
tulp van Constantinopel naar het geleerde Leiden en het roerige Enkhuizen, om spoedig te worden tot
het schoonste sieraad van Hollands bruidsbouquet, elk voorjaar opnieuw.
E. Kroeskop
1 De vader van alle mooie tuinen.
2 Een van hen verdedigde 's-Hertogenbos in 1629!
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.