Bibliotheek » De Speelwagen » 1948 » No. 2 » pagina 37-38
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
3e jaargang,
1948,
No. 2,
pagina 37-38.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: Kap. B. Voets.
Het is aan een ieder bekend, dat bij de katholieken de kerkmeesters niet worden gekozen, maar door
de hoge kerkelijke overheid worden aangewezen. Deze gezagdragers echter laten zich, alvorens tot een
benoeming over te gaan, voorlichten door de plaatselijke geestelijkheid. Maar soms ook gebeurt het,
dat de parochianen invloed op de keuze proberen uit te oefenen. Als dit tegen de zin van de pastoor
ingaat, kan dit tot allerlei onverkwikkelijke verwikkelingen aanleiding geven.
In het jaar 1806 moesten de heren Adrianus Hesemans en Adrianus Gudders als kerkmeesters van de
Mathiasstatie in de St. Jacobsstraat te Alkmaar aftreden. De Mathiasstatie was een belangrijk kerkje
met vele bezittingen. Tot deze kerk behoorden, volgens oude tellingen, ongeveer 450 katholieken uit
de voornaamste families van Alkmaar. Het kerkgebouw was maar klein, maar daarachter lag een reusachtig
grote tuin, die zich uitstrekte tot de tegenwoordige Annastraat. De statie werd door wereldheren bediend.
In die dagen was Johannes Mens, afkomstig uit Amsterdam, daar pastoor (1803-1826). Hij had bij zijn
arbeid veel steun van zijn beide kerkmeesters ondervonden, maar de parochianen, die dit niet erg goed
konden zetten, maakten stemming tegen hen, toen zij in 1806 aan de beurt kwamen van aftreden. De pastoor
had de katholieken verzocht hem te steunen in het verzoek, om hen nog een jaar de goederen van de statie
te laten besturen. Maar zij voelden er niet voor en zij wisten er door te krijgen, dat twee anderen
werden voorgesteld. Pastoor Mens was hierover zeer ontstemd en op zekere Zondag hield hij een korte,
veelzeggende toespraak over deze verhoudingen tot zijn parochianen. „Welk een bewenenswaardig
kwaad hebben deze onenigheden niet in deze gemeente gesticht!” zo riep hij uit, „hoe
hebben ze uwe geloofsgenoten geërgert, hoe hebben zij u aan de bespotting van onze andersdenkenden
mede-kristen blood gestelt.” Hij constateerde, dat reeds bij zijn komst in Alkmaar er tweedracht
heerste in de statie. Hij had geprobeerd aan alles een einde te maken en had zijn sympathie betuigd
voor alle corporaties binnen de gemeente. „Ik heb mijne tevredenheid over uw zangkoor, over uw
kerk en armbestuur aan den dag gelegt en verklaart, dat er nogal wat goeds bij u was,” zo
verklaarde hij, maar het had niet veel uitwerking gehad. Men had zijn verzoek „dat de leden,
die het regt hadden om af te treden, nog twee, althans zeker nog een jaar” hem zouden dienen,
in de wind geslagen. „Er werden bij gevolg twee andere leden voorgestelt en verkozen,”
zo merkte hij schamper op. Ook de aftredende heren hadden zich hierbij neergelegd, maar de pastoor
had net zo lang gepraat, dat zij er in toestemden, om, tegen de opvatting van de katholieken in
„hunne schoon wezentlijke laspost nog ten minsten een jaar tot welzijn van de gemeente te blijven
bekleden„1. De pastoor had dus uiteindelijk
toch zijn zin gekregen en op het einde van zijn toespraak deed hij een beroep op al de katholieken van
de Mathiasstatie om loyaal mee te werken. Wat zij hebben gedaan, is niet bekend. Waarschijnlijk hebben
zij de redelijkheid van de handelwijze van hun pastoor ingezien en zich gehouden aan de aloude procedure
bij de kerkmeestersbenoeming, waarvan zij even waren afgeweken.
Kap. B. Voets
1 Toespraak van Pastoor Joh. Mens aan de gemeente over de verkiezing der kerkmeesteren. Aanwezig in het archief van de Mathiasstatie, Par. S. Laurentius, Alkmaar.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.