Bibliotheek » De Speelwagen » 1947 » No. 10 » pagina 309-311
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
2e jaargang,
1947,
No. 10,
pagina 309-311.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: A. J. Schneiders.
Dokter Van Balen Blanken (van Spanbroek) gedenkend.
Lange tijd al uit West-Friesland „geëmigreerd”, zal 'k toch blijven gedenken wat
het mij en mijn dorpsgenoten voor bijzonders geboden heeft. Wat aan jeugdervaringen door de jaren heen
bewaard blijft, bewijst reeds daardoor dat die feiten van grote waarde zijn geweest.
Bij andere streken denken we aan die eigenaardigheden die uniek zijn voor de streek, en reeds van de
„oertijd” dateren. Vlaanderen heeft zo zijn St. Jansfeest (24 Juni), eveneens met vuur als
te Ootmarsum Paas gevierd wordt. Heel het Zuiden heeft Carnaval (drie dagen lang), in Limburg keren
jaarlijks de Schuttersfeesten weer, Amsterdam heeft z'n Mirakelfeest, Laren z'n St. Jansprocessie. Vele
streken hebben hun bijgelovigheden, hun medische middeltjes, hun sagen en legenden (het Vrouwtje van
Stavoren, de H. Jeroen te Noordwijk). Kortom, de ene streek heeft dit, de andere dat aan folklore.
Heeft ook ons gewest z'n oude traditionele eigenaardigheden? Als zodanig zou Sint Nicolaas en het
Nieuwjaar-wensen te noemen zijn. Veel meer ook niet, denkt ge. En dat zou ook niet te verwonderen zijn,
daar West-Friesland meer dan enig ander gewest de grote schok gehad heeft die Hervorming en Geuzenstrijd
heet. Waardoor alles wat naar oude (Roomse!) traditie zweemde, dadelijk verdacht en taboe was. De laatste
helft van de 16de eeuw is voor de folklore van West-Friesland fataal geweest.
Toch, in mijn jeugd, was het niet geheel zonder. Wie herinnert zich niet het evenement dat de Opmeerder
Peerdemarkt heette, met harddraverij en loterij! En wat 'n gebeurtenis was de jaarlijkse kermis niet
voor de jongelui. Hoe konden ze er een jaar lang voor sparen om die drie dagen eens over te koken, de
vitaliteit te laten uitstromen! De kermis met z'n opbouw en droevige afbraak, met z'n palingkraampjes,
koekhaktentjes en hoofden van Jut! Hoe benijdden we Hensbroek , dat behalve z'n grote kermis zich de
weelde van een „katjeskermis” veroorloven kon. En hoe dorpssolidair voelde je je bij zulke
gelegenheden. De nabij liggende dorpen werden primitieve stammen voor elkaar, en de „vrouw”
werd menigmaal een casus belli: ze hoorde de Ursemmers toe, terwijl ook de Oterlekers geldige aanspraak
op haar bezit meenden te hebben. Zou het nog bestaan wat voor mij als jongen van veertien een scène
was die uit een Indianenboek genomen kon zijn: het kat-gooien (kat-knuppelen) op de Berkmeerder kermis,
achter in de tuin van het herbergje aan het eind van het Kerkepad Obdam-Berkmeer, aan de overkant van
de Ringsloot? Waartussen de perebomen een vaatje hing met een kat, die er uit geknuppeld moest worden.
Twaalf stoere germanen legden hun kwartje in, en dan begon het om op de beurt met een knuppel op het
vaatje te mikken. Voor elke band die naar beneden kwam, kreeg de dader de premie van een kwartje, en
hij na wiens worp de kat in doodsnood uit het vat wegsprong, de prijs van een gulden. Zelden heb 'k in
mijn leven zo iets adembenemends beleefd! Ook de Hoornse en Alkmaarder kermis – die beide een
speciale Boerendag hadden – waren een stukje folklore. Ze trokken vooral door hun circus, het
peerdespul. Waar de boeren de hoge familie van hun Bruin of Bles konden bewonderen.
Ja, wanneer we alles zo 's na gaan, is er toch nog heel wat aan folklore, maar, is niet het meeste
gewéést? Wat is er over van het „te warskip” gaan in de boerenvacantietijd,
de Kersttijd? Worden er nog altijd „warme bollen” gegeten als laatste de praam hooi binnen
is? Krijgt de „Meester” van het dorp nog weleens met Pasen een boterhammetje? en, als de,
boerenzoons de school verlaten een „keis” („ keisie”)? En welke vrijage-gebruiken
zijn nog levend? Als vage herinnering – een jongen van veertien is aan zulke „grootheid”
nog niet toe – nevelt er iets voor mijn geest, en achteraf denk 'k, dat die gebruiken waarschijnlijk
uit heidense tijd stammen.
Muzikaal – en in 't algemeen muzisch – is de Westfries nooit geweest? Eigen liederen, oude
sagen heeft het niet. Toch, in de 17de eeuw waren liedboeken als het „Rijper Minneboeckje”,
het „Hoornsche Mopsje” zeer geliefd, en op kermissen en bruiloften werd er lustig uit gezongen.
De lokale klederdracht droeg er het hare toe bij om de zilver- en goudsmeedkunst (de oorijzers!) te
doen bloeien.
Dit stukje wil niet meer dan een vogelvlucht zijn, en vooral: een kleine prikkel om tot een meer grondige
folkloristische bestudering te komen. Waarschijnlijk dat verscheidene gewestgenoten allerlei typisch
volksgoed kunnen aanvoeren. Waaronder ook een gebruik als „de slacht” (in November) hoort,
en het „met de koektrommel lopen” vóór Sinterklaas, en de eigenaardige
kraamvrouwengebruiken.
Nog wijs 'k op het „belezen”. Een oude man kon – door z'n vroomheid, z'n godsvertrouwen?
– je van je wratten en erger dingen, afhelpen.
Wat is er van deze folklore nog in leven?...
A. J. Schneiders
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.