Bibliotheek » De Speelwagen » 1947 » No. 2 » pagina 52-57
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
2e jaargang,
1947,
No. 2,
pagina 52-57.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: Mr J. Belonje.
Toen wij in oorlog waren, reed onze speelwagen nog niet uit, maar nu die sombere tijd voorbij is,
zal het althans aan enkelen van onze reizigers niet ontgaan zijn, dat in de Heerhugowaard, wanneer men
de Middelweg in noordelijke richting volgend de spoorbaan naar Hoorn gepasseerd is, links de ruïne
van een oude boerderij ligt. Die boerderij viel, toen zij nog niet door de Duitsers in brand gestoken
was – dit feit had in 1944 plaats – door haar ligging al evenmin op als door haar naam.
Want „Landzicht” was een huis, dat een eindweegs van de weg lag, half verscholen in een
boomgaard.
Al had zij ook sedert een verbouwing van 1915 en misschien al eerder, een vrij simpel voorkomen gekregen
door rechte kroonlijst en gesausde voorgevel, toch kende velen deze boerderij wel. Dat kwam, doordat
aan beide uiteinden voor die gevel twee beelden geplaatst waren, elk op een voetstuk, een manne- en
een vrouwebuste1. En deze bijzonderheid maakte,
dat de plaats tot in verre omtrek onder de bevolking als „Adam en Eva” bekend was!
Tuinbeelden te Heerhugowaard. De rechterbuste, een faun voorstellende — misschien Pan —
staat los op het voetstuk. De linker buste stelt mogelijk een nymph voor.
Het is ondanks de brand in de ruïne nog te zien, dat de boerderij oud was, al moge het tevens waar
zijn, dat zij in de loop der tijden moderniseringen had ondergaan. Sedert eeuwen moet hier het
veehoudersbedrijf zijn uitgeoefend en waar de boer niet tot diegenen behoort, die hun woonplaats
uitdossen met wereldse decoratiën als tuinbeelden, komt allicht de vraag naar voren aan wie dan
toch deze beelden ter plaatse hun herkomst te danken kunnen hebben.
Een antwoord hierop is niet gemakkelijk te geven.
Er is slechts weinig over deze plek bekend, hetgeen vooral zijn oorzaak vindt in het feit, dat het
grootste deel van de z.g. transportregisters van de Heerhugowaard verloren is gegaan. Wij kunnen uit
de kavelconditiën, die gemaakt zijn na de droogmaking van de gronden, opmaken, dat de eerste
eigenaar van de hier gelegen percelen Jr Jacob Oem van Wijngaarden geweest is. Dit heerschap,
dat uitgestrekte bezittingen moet hebben gehad, was heer van Benthuizen, ambachtsheer van Zoetermeer
en Zegwaard en maakte sedert 1613 geregeld deel uit van de Ridderschap van Holland. Dat hij hier in de
Heerhugowaard na de droogmaking een boerderij heeft laten bouwen is zeker niet onwaarschijnlijk, vooral,
omdat hij als hoofdingeland deel heeft uitgemaakt van het dijkscollege. Hij stierf in 1644 om in hetzelfde
jaar in zijn functie te worden opgevolgd door Mr Allert de Groot, van Hoorn.
Zou Mr Allert de Groot nu ook de bezittingen in de Heerhugowaard van Jr Oem van Wijngaarden hebben
overgenomen? Wij zijn daar niet over ingelicht, maar de gissing is aantrekkelijk, vooral omdat de latere
bezitters tot zijn familie schijnen te hebben behoord en in ieder geval ook uit Hoorn afkomstig waren.
De registers zwijgen dus gedurende geruime tijd. Maar daarna brak er een periode aan, waarin de Staten
ontevreden werden over de wijze van heffen van de grondbelasting, de zgn. verponding. Ingevolge resolutie
van de Staten van Holland en West-Friesland van 23 September 1733 werd er uit de nieuwe kohieren, die
door de commissarissen „tot het redres-generaal der verponding over de huizen” waren aangesteld,
een speciaal gaderboek voor de gebouwde eigendommen onder de jurisdictie van de Heerhugowaard gevormd,
waarvan èn het net- èn het kladexemplaar in het tegenwoordige polderarchief bewaard zijn
gebleven.
Ik kan moeilijk nalaten aan de ogenschijnlijk wat dorre opsomming het een en ander te ontlenen, waarbij
ik dan telkens vóór iedere post en tussen haakjes de corresponderende kavelnummers, die
uit de kladstaat blijken, voegen zal:
— 11. Het polder schoolhuijsie, memorie.
(C. 24) 12. De Heer van den Gronde. Een huijsmanswoning en Heerschaps Huijs 2—10—0.
(C. 28) 13. de Heer Elias het apartement bij 't Bouwhuijs 1—10—0.
(C. 43-44) 14. de Heer Ooms ut supra 1—0—0.
(D. 1-2) 15. Juffrouw de Jager weduwe Stoezak ut supra 1—3—0.
(D. 10-11) 16. den Heere Konink ut supra 1—10—0.
(D. 22-23) 17. de Heer Porcinus ut supra 1—0—0.
(herberg) 18. de kinderen van Dapper een Huijs genaamt de Swaen 2—10—0.
(D. 34) 19. Heer Kousebandt een Houtschuijr en Heerschaps kamer 1—5—0.
Dat er voor het schoolhuis, eigendom van het dijksbestuur zelf, geen belasting verschuldigd was, spreekt
vanzelf. Omdat het echter een perceel „gebouwd” uitmaakte, moest het wel op de lijst voorkomen.
Ook de volgende post is duidelijk, de hier getaxeerde boerderij, die aan den heer van der Gronden
toebehoorde, was voorzien van een heerschapshuis, waarmee men het oog had op een verblijf, speciaal
voor den eigenaar gereserveerd voor het geval hij zich eens een tijd lang op zijn boerderij wilde
ophouden. Meer van zulke gevallen somt onze lijst op uit de aard der zaak, omdat zulke appartementen,
als inrichtingen van weelde, zwaarder belast behoorden te worden. Uit de laatste post zien wij voorts
hoe de heer Kousebandt, die in de Heerhugowaard op kavel 34 D. een bos in stand hield — dat kwam
daar vroeger meer voor aangezien de gronden dikwijls op andere wijze niet rendabel te maken waren waarop
hij een houtloods had, daarin een vertrek voor zich persoonlijk had laten reserveren. Tenslotte is de
lijst van belang in verband met de daarop voorkomende cijfers. Na vergelijking zien wij, dat van alle
percelen juist dat op kavel 24, letter C het hoogste in de aanslag was. De commissarissen, die in 1733
het werk van de verponding wegens het gebouwd hadden moeten „reguleren”, zullen dat zeker
met de nodige zorg gedaan hebben en dus kunnen wij veilig aannemen, dat er goede gronden waren om den
heer van der Gronden zo hoog aan te slaan.
Uit de uitvoerigheid, waarmede ik de laatstbesproken post behandeld heb, zal de lezer reeds vermoed
hebben, dat de kavel C. 24 juist die is, waarop tegenwoordig het huis B. 156, „Landzicht”
van de familie G. C. Bot, alias „het huis van Adam en Eva”, in ruïne ligt.
Maar nu zal men ook wel nieuwsgierig zijn naar dien niet nader aangeduiden bezitter, wie dus die
„heer van der Gronden” geweest mag zijn.
Het feit, dat er sprake is van „de Heer van der Gronden”, tout-court, zegt ons reeds, dat
belanghebbende in de Heerhugowaard een zekere bekendheid moet hebben genoten. En gaan wij de registers
van de bestuursleden eens na, dan vinden wij daarin in hetzelfde tijdvak juist iemand van gelijke naam
terug, nl. Saris van der Gronden, die in 1725 de waardigheid van hoofdingeland van de Heerhugowaard
verworven had2.
Deze bezitter van de buitenplaats daar aan de Middelweg was een hooggeplaatst officier der cavallerie.
Hoe zijn loopbaan aangevangen was, viel niet meer op te sporen, maar op 28 Maart 1710 werd hij
majoor-titulair en ritmeester in het regiment van den generaal-majoor van Eck. Op 20 Maart 1716
majoor-effectief geworden in het „regiment paarden” van den generaal-majoor Carel van Eck,
werd hij reeds op 1 Mei 1716 kolonel. Op 20 Juli 1728 verwisselde hij deze plaats voor die van kolonel
van een van de regimenten carabiniers en op 20 September 1735 werd hij als zodanig vervangen door
Matthias Hoeufft van Oijen. We mogen wel concluderen — immers ook bij het dijkscollege zien wij
zijn ambtsduur aflopen — dat hij als kolonel van de carabiniers, dus in 1735, overleden is en
waarschijnlijk te Hoorn, waar hijzelf reeds in 1724 als majoor en zijn weduwe in 1736 nog woonachtig
was. Ook kan hij te Meenen (Menin), de Westvlaamse stad bij de Franse grens, overleden zijn,
immers daar lag zijn corps carabiniers destijds in
garnizoen3.
In ieder geval moet zijn woonplaats in Holland reeds vóór 1724 Hoorn zijn geweest, wat
wij bevestigd vinden door een acte, verleden de 26e October van dat jaar ten overstaan van den Alkmaarsen
notaris Mr C. Yssen, waarin Saris van der Gronden „majoor te paerd ten dienste dezer Landen
wonende te Hoorn” tezamen met de beide zusters van zijn vrouwen hunne echtgenoten de
nalatenschappen verdeelden van de ouders der drie zusters: Jacobus van der Gronden en juffrouw Maria
de Groot en bovendien nog van een oom van moederszijde, Bartholomeus de Groot.
Een allermerkwaardigste familie-relatie bestond er tussen de genoemde personen. De kolonel was gehuwd
met zijn nicht, Catharina van der Gronden, de dochter van bovenbedoelden Jacobus van der Gronden, die
op zijn beurt als jongeman van Kampen gekomen 28 November 1668, op 20 Juli 1670 getrouwd was met de te
Hoorn geboren Margaretha, dochter van Jan de Groot en van Margaretha Wormersz. van Schoonen, die te
Alkmaar op het Luttik Oudorp in de Vergulde Hant woonde (aan de Noordzijde).
Deze Catharina van der Gronden had twee zusters, Susanna (overleden te Alkmaar 5 December 1764), wonende
te Alkmaar, „even buiten de stads Kennemerpoort”, gehuwd met Nicolaas Valkenburg (begraven
aldaar, Gr. Kerk 31 December 1751) en Johanna. Nu was deze derde zuster, Johanna, ook weer met een
van der Gronden gehuwd en wel met haar vollen neef Reinier Abrahamsz. van der Gronden! Het blijkt
bovendien, dat de van der Grondens óók nog bij voorkeur hetzelfde beroep kozen, want
deze Reinier was in 1714 kornet in de „compagnie” van den ritmeester Wijtsenburg
van het regiment Rechteren. Als zodanig nog dienende bij het regiment van Oyen, werd hem op 30 Juli
1718 te Grave in garnizoen, verlof verleend.
En bij de hierboven aangehaalde boedelscheidingen nu, werd aan den kolonel van der Gronden toebedeeld,
behalve het reeds door hem bewoonde huis te Hoorn op het Noord bij den Roosteen „met desselfs
agterhuijsingen, daer bij en aenbehoorende int Agterom belend met de wijnkooper Edingh ten Noorden en
Dirk Noppes ten Zuijden”, ook „een huis, erf en boomgaard met annexe landerijen staande
en gelegen aen den Middelwegh bij de Punt in de Heer Hugowaerd aan de Westzijde van de wegh groot 15
morgen geteekend op de kaerte met no. 24.”
De weduwe van den kolonel is naar Alkmaar verhuisd, waar zij bij haar zuster, mevrouw Valkenburg, haar
intrek nam. Zij stierf daar 19 September 1753 en werd zes dagen later in de Grote Kerk ter plaatse
begraven. Haar boerderij, annex buitenplaats in de Heerhugowaard, welk bezit inmiddels uitgegroeid was
tot twee kavels land, C. 24 en C. 25 en dat genoemd werd „een heere en huijsmanswoning met
circa 22 morgen land meest beplant met hout aen de Middelweg” ging over op haar zuster, de
mede-bewoonster van het huis buiten de Kennemerpoort, die haar op 5 December 1764 in de dood volgde.
Het echtpaar Valkenburg liet evenmin kinderen na en de erfgenamen wensten blijkbaar niet veel anders
dan de liquidatie van de boedel bespoedigen. Want nog op de sterfdag zelf werd de Alkmaarse notaris
Groen uitgenodigd een inventaris te maken, waaraan deze prompt heeft voldaan. Hij boekte de onroerende
goederen, maar ook de roerende, waaronder hij aantrof „negentien schilderijen zo groot als kleijn
en van verschijden meesters” en „in de tuijn eenhardsteene groep van drie beeldjes”.
Toch zou het nog bijna een jaar duren eer de boedel vereffend
was4.
De ganse nalatenschap werd verdeeld over neven en nichten. Clasina Catherina Susanna van der Gronden
te Amsterdam, die later trouwen zou met Ds. D. H. Rutgers5
verkreeg 1/8 gedeelte evenals (haar broeder?) Saris; Susanna Jacoba van der Gronden, de echtgenote van
Ds. J. Huijgens6 ontving 1/6, evenals Catharina
van der Gronden, de weduwe van Mr Gijsbert Pieck, in leven schout van het Ampt Brummen en tevens gezamelijk
de drie minderjarige kinderen van den inmiddels gestorven Johannes van der Gronden en diens vrouw Naletta
Pieck, Jan Reinier, Willem Steven7 en Jacobus
Gijsbert. Tenslotte was ook aan de zustersdochter van de erflaatster, mevrouw Catharina Elisabeth
Akersloot-van der Gronden te Haarlem nog 1/4 gedeelte toegekend.
Het was te voorzien, dat dit grote aantal erfgenamen niet in staat zou zijn de boedel onverdeeld te
laten en omdat alle deelgerechtigden elders, dikwijls veraf, woonden valt slechts in te denken, dat de
onroerende bezittingen ten spoedigste verkocht zullen zijn. Weldra blijkt dan ook, dat het bezit in
de Heerhugowaard in andere handen is overgegaan: Arie Cornelisz. Komen verwierf het bij transport van
3 Maart 1787; op 21 Februari 1803 werd koper de Alkmaarder Michiel Johan de Lange, de notaris, vervolgens
diens stadgenoot Jacob Josias de Lange (29 Dec. 1832) gevolgd door Jhr Mr Willem Andreas van Hogendorp,
een rechter te Alkmaar (24 Dec. 1844). Nog steeds bleef het te boek staan als „een huismanswoning
en heerschapshuizing”.
Het zou te ver voeren ook de latere lotgevallen van „de plaats bij de Punt” op te sommen.
Ik heb de lange reeks van eigenaren gemeend te moeten opnemen om daarmede duidelijk te maken van wie
dezer bezitters de tuinbeelden afkomstig kunnen zijn. En dan dient de keuze te vallen op het tijdvak,
gelegen tussen de jaren 1720 en 1760. Wij constateerden reeds, dat onder de roerende zaken der nalatenschap
van mevrouw Valkenburg een hardstenen groep van drie beeldjes werd aangetroffen, zij het ook in haar
tuin buiten de Kennemerpoort te Alkmaar. Maar dit is het enige geval tevens, dat ik in de notariële
protocollen van Alkmaar een tuinbeeld vermeld vond. Het vermoeden ligt dan ook wel voor de hand, dat
het de kolonel geweest zal zijn, aan wiens initiatief het te danken was, dat de beelden op het buitenverblijf
in de Heerhugowaard geplaatst zijn. Temeer kunnen wij dat van hem verwachten omdat juist in zijn tijd
het bezit daar een uitbreiding heeft ondergaan èn omdat hij, door zijn dicht bij Frankrijks
grenzen gelegen garnizoensplaats zeer zeker kennis zal hebben gemaakt met de Franse smaak in dezen.
En tenslotte is er nog een ander argument om de plaatsing der beelden juist aan den kolonel toe te
schrijven. Dat is gelegen in de datering, welke stijlcritisch aan de twee figuren toegekend moet worden.
Adam en Eva stellen zij niet voor; het is ongetwijfeld een faun, misschien Pan zelf wel, met
een bijbehorend vrouwebeeld, mogelijk een nymph (Syrinx?), of, zoals oude inventarissen zich wel
uitdrukken: „zijn wederga”. De beide stukken dateren uit de eerste helft der achttiende
eeuw8.
Ofschoon de beelden geen eerste klas werk zijn, blijven zij toch interessant, vooral ook om de oude
beschildering in verschillende kleuren, al heeft ook het beeld van de vrouw een vrij ernstige
opzettelijke verminking ondergaan. De eigenaar heeft de bustes thans van de voetstukken laten nemen
en de wijze van bewaring laat wel te wensen over; ook werd er over verkoop gesproken ... Moge deze
gevaren spoedig wijken en moge de beelden hun oude plaats spoedig weer innemen voor een herstelde
boerderij, opdat de herinnering aan de buitenplaats van den kolonel van de carabiniers in de Heerhugowaard
tot in lengte van dagen voortdure!
Mr J. Belonje
1 De afmetingen van de voetstukken zijn: onder breed 53 cm, boven breed 38 cm, hoogte 215 cm. Hoogte
van de bustes 70 cm. Zie de afbeeldingen.
2 Zie mijn „De Heerhugowaard (1629-1929). Een geschiedenis van den Polder”, Alkmaar 1929,
blz. 31, 32 en 53.
3 Zie acte van notaris A. Klaver te Alkmaar, inv. gem.-archief aldaar, nr. 496, dd. 20 April 1733.
— De carabiniers zijn opvolgers van de oude haakbusschutters te paard. Aanvankelijk waren
bij de escadrons slechts enkele ruiters met de karabijn bewapend, doch geleidelijk breidde zich
dit aantal uit en verkreeg men escadrons en in de achttiende eeuw regimenten carabiniers. Het regiment
van der Gronden, sedert 1735 regiment Hoeufft van Oijen, werd in 1752 gecombineerd met het regiment
Oranje-Friesland, onder de naam Oranje-carabiniers, waarna het in 1795 overging bij het 2de Reg. Huzaren.
Bij het herstel van het Koninkrijk der Nederlanden kende de organisatie wederom „karabiniers”.
Deze e.a. militaire gegevens dank ik aan den heer W. Baron van Ittersum, directeur v. h. Krijgsgeschiedkundig
Archief te 's-Gravenhage.
4 Acte van notaris P. Groen te Alkmaar, invent. gem. archief Alkmaar, deel ,99, dd. 6 Nov. 176” nr. H.
5 Zij was dochter van den ritmeester Jacob en van Rachel van Beest, zie „Navorscher” XXVII,
1877, blz. 429 en mijn „Gedenkwaardigheden” N.-Holland II, blz. 375; zij trouwde in de
Nieuwe Kerk te Amsterdam, 30 Juni 1778 Ds. Dirk Hendrik R., weduwnaar; predt. te Rijswijk, cl. Tiel;
Ommeren, Ooij en Persingen, Callantsoog en O. en W. Blokker; emeritus 1796, gest. te Hoorn, 4 Jan. 1809,
oud 86 jaar.
6 Jacobus Huijgens, prop. te 's-Gravenhage 26 Juni 1752, ber. Hoogkarspel 5 Oct. 1755, trouwde te Alkmaar
16 Sept. 1759 Susanna Jacoba van der Gronden. Hij overleed te Hoogkarspel 15 Mrt. 1768 in zijn 39e jaar.
— Deze en vorige mededelingen, ontleend aan het klad-Hs.-Borger, dank ik aan den heer Bibliothecaris
der Universiteits Bibliotheek te Amsterdam.
7 De latere griffier van de Staten van Overijssel, vgl. Mr J. van Doorninck „Geslachtkundige
Aanteekeningen t. a. v. de Gecommitteerden ten Landdage v. Overijssel”, passim.
8 Vriendelijke mededeling van Mr A. Staring, „de Wildenborch” te Vorden, den besten kenner
van de oude tuinbee1den in ons land.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.