Archivering » De Speelwagen » 1946 » No. 1 » pagina 5-7
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
1e jaargang,
1946,
No. 1,
pagina 5-7.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Zouden ze nog komen, deze keer? Wij twijfelden.
Verleden jaar hadden de twee oudere broers de traditie voortgezet, die
eerst door den ouden vader en een der zoons werd gehandhaafd.
Maar nu was een der beide oudere broers gestorven. Zou nu met hem ook de
traditie niet uitgestorven zijn, vooral, omdat hij het juist was, die er
met den vader samen op uittrok, - met de ster, om te zingen langs de
schemerdonkere straten van het oude stadje?
Want het gaat over de ster, de ster van Bethlehem, die hier te Enkhuizen
nog de fantastische uitmonstering vormt van de sterrezangers, die de
geschiedenis der drie koningen voor ons in hun geestelijk lied doen
herleven.
Doch op de vooravond van de eerste Kerstdag werd er gebeld. Wij
verwachtten niemand. Wie zou er zijn? Toch: de ster? Ja waarlijk! Daar
waren ze weer, twee gebroeders R. Een jongere had nu de taak van den
afgestorvene overgenomen. En zij kwamen de kamer binnen, waar het
kerstgroen geurde, en het zachte, schaarse kaarslicht straalde uit
ijzeren kroon en kerstboom. De heilige stemming van Kerstmis, plechtig,
vrolijk tegelijk, zweefde in de grote kamer, los gekomen juist door het
schemerig-tedere licht. De gedachten snellen dan zo licht en gemakkelijk
terug naar de heilige Kerstnacht, waarin het Kindeke Jezus in doeken
gewonden neerlag in de kribbe.
Zij, de twee zangers, schoven naar binnen, met hun ster. Het is maar een
pover ding, die grote ster. Ze is beplakt met vele plaatjes, geknipt uit
geïllustreerde bladen, wat onbeholpen samengevoegd. Maar in het midden
staat Moeder Maria, met het Kindeke op Haar schoot. Dat maakt veel goed.
Bovendien, we zijn aan die oude ster gehecht, zó dichtgeplakt dat de
schijn van een erin gezet kaarsje er haast niet doorhenen dringt. Hoe
oud zou ze wel zijn? Vele geslachten hebben haar ongetwijfeld
gehanteerd. Van vader op zoon zijn ze met haar rond getrokken op de
stille kerstavonden, door de donkere straten langs de schemerige
grachtjes van het oude stadje, toen het Venedië nog de levendige
herinnering droeg aan het luisterrijk Venetië. Zij draagt de sporen,
die oude ster, van een lang gebruik. Zijn niet juist die dingen ons
dierbaar, die ook het voorgeslacht reeds gebruikte, al
zijn ze dan ook minder fraai of sierlijk en wat primitief van
samenstelling?
Als zij dan even hebben gestemd, beginnen zij te zingen. Zij zingen,
tweestemmig, een oud lied van den Verlosser, die op aarde kwam voor ons.
Wiens „tere leden” „hier beneden” hebben gebloed
voor ons. Van Bethlehem, de heilige stede, zingen zij, en van de roem
die het Kindeke er bracht, daarvan zingen zij op een galmende wijze,
een oude melodie, bekoorlijk en naïef als het lied zelf.
Zij hebben geen geschoolde stemmen. Het zijn eenvoudige mensen, die daar
staan te zingen achter hun draaiende ster van papier en ijzerdraad.
Maar hun diepgeestelijk lied geeft vleugelen aan onze verbeelding, en
Bethlehem, de oude stede, schijnt voor het oog van onze geest te
herleven.
Het Kindeke Jezus, op de schoot Zijner Moeder, wordt als in slaap
gewiegd door de zangtoon, die ongeschoold maar goedig en eerbiedig het
gewijde gebeuren in onze aandacht terugroept.
Dan gaan ze weer, met stille groet, na het offert je van onze dankbaarheid
in ontvangst te hebben genomen. Ze gaan en we wensen hun gaarne: tot
volgend jaar.
Wij zijn er op gesteld, die oude traditie levend te houden door onze
belangstelling. Hoe groter onze ernst en genegenheid, hoe meer voelen
zij, de eenvoudige zangers, het gewicht van hun taak.
Zeker, het zou meer volmaakt kunnen zijn. Doch begeren wij dat?
Volstrekt niet. Juist het oude, het ongekunstelde, trekt ons aan in een
gebruik, dat zijn oorsprong vindt in verre eeuwen.
Ze zijn ook niet met zijn drieën, gelijk de traditie het wil. Ze zijn
ook niet verkleed, en dragen geen mombakkes. Ook komen zij, zeer terecht
niet op Driekoningenavond, want dan is in ons land de Kerstsfeer reeds
lang weer vervluchtigd, misschien wel gedoofd.
Laat ze maar komen, in de dagen rond Kerstmis, met hun oude ster en hun
oude lied, en in hun simpele kledij. Het is goed zo. Als ze maar komen
en het gebruik levend houden temidden van ons moderne, jachtige en
vluchtige leven, waarin voor het oude, voor het verleden, geen plaats
haast meer overschiet.
Wij moeten zuinig zijn op de resten van het verleden, welke ons nog
gebleven zijn.
Kunstmatig in het leven houden baat niet, maar wat uit het verleden
zich nog spontaan aanbiedt, laat ons dat ruimte geven door het
onze belangstelling niet te onthouden, maar het vol-uit te trekken in
het licht van onze sympathie.
Daarom zijn de sterre-zangers ons welkom, met hun oude, beplakte,
draaiende ster-op-een-stok, met hun oude zangwijze van het heilige lied,
dat nieuw blijft door de kracht van het wonder der goddelijke Geboorte.
Ds J. J. Meyer
Wie kan ons over de sterrezangers in andere plaatsen nog nadere bizonderheden mededelen. Hoe zijn de woorden van de gezongen liederen en de zangwijzen?
Red.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.