Bibliotheek » Boeken » West-Friesland... het land waar wij wonen » Pagina 109-110
Zo luidt de uitdrukking die aangeeft dat het in het Westfriese leven om
het geld draait. Met het oog op de hiervoor geschetste ontwikkelingen en
veranderingen een begrijpelijke constatering. Vooral toen de streek en de
steden zich begonnen te ontwikkelen en het economische leven zo
ingewikkeld werd, dat niet met eenvoudige ruilhandel kon worden volstaan,
begon het geld een steeds grotere rol te spelen. En het was en bleef een
kunstje om er aan te komen. Boeren, die als de eerder beschreven man uit
Winkel, gewend waren om zichzelf te redden, kwamen, toen de gouden tijd
van vóór 1880 voorbij was, vaak geld tekort om in de herfst een koe te
kopen, terwijl een bouwerman zich geen voldoende pootgoed kon aanschaffen.
Goede raad was vaak erg duur, mede omdat door de voorafgaande rijke tijd
de saamhorigheid niet zo erg was ontwikkeld. De staatscommissie die in
1890 over de toestand in de landbouw rapporteerde wees daar al op.
In de
afgebeelde boerderij uit Hem was het eerste Westfriese Rabo-'kantoor’ gevestigd.
Tegen de eeuwwisseling, onder druk van de verslechterende
omstandigheden, begonnen coöperatieve veilingen en zuivelfabrieken
terrein te winnen. Zij kampten echter met een tekort aan geldmiddelen.
Particuliere banken verschaften geen leningen aan kleinere bedrijven zodat
er, naar Duits voorbeeld niet veel anders overbleef dan gezamenlijk een
bank te stichten. Een boerenleenbank. Een aantal van deze banken ging
landelijk samenwerken in twee overkoepelende organisaties, die
uiteindelijk één geheel vormden in de zogenaamde Rabobanken. Veel
Westfriezen hebben hun beste krachten gegeven aan het organiseren van het
landbouwkredietwezen. De in Hoorn geboren dr. van Aalst, de latere
voorzitter van de Nederlandse Handelsmaatschappij, was een van hen. De man
van wie gezegd werd dat hij schitterend raak en verbluffend mis kon
tasten, leverde zijn bestuursaandeel op de juiste, rake wijze.
Vrijwel alle coöperatief georganiseerde activiteiten werden op het platteland door een Boerenleenbank
of een Raiffeisenbank gefinancierd. Aan- en verkoopverenigingen, maalderijen, zuivelfabrieken, veilingen,
fokverenigingen, dorsverenigingen, waterschappen en verzekeringen behoorden tot de klantenkring.
Na de Tweede Wereldoorlog waren de verwachtingen niet hoog gespannen. Het duurde tot 1950 eer de spectaculaire
groei van de coöperatieve banken een aanvang nam. West-Friesland bleef achter, ging zelfs nog tot
1953 door met het wat enge separatisme op formele en/of godsdienstige grondslag toen banken in Ursem,
Oterleek en Andijk werden gesticht. Dat de achterstand ondertussen ruimschoots is ingehaald, blijkt
wel uit het feit dat in Oostelijk West-Friesland alleen al 24 vestigingen zijn.
Op voorstel van pastoor Bosman werd in Hem in 1897
de eerste Boerenleenbank in West-Friesland opgericht. Directeur werd J. Koopman, die ervaring had in
het uitlenen van geld. Als hij ‘zitting’ hield stond hij met zijn rug naar de klanten en overhandigde
zonder om te zien het gevraagde bedrag met als enige tekst: ‘assie’.
Mensen die hij minder kredietwaardig vond kregen alleen ‘nei’ te horen. Geen prater van huis-uit.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.