Westfries Genootschap
Bibliotheek
Westfries Genootschap Bibliotheek Bouwhistorie Creatief Westfries Geschiedschrijving Kap en Dek Landelijk Schoon Monumentale Kerken

Projector Reiscommissie Textieloverleg Vrienden Westfries Museum Westfriese Families Westfriese Molens

Facebook

Westfriese boeken te koop

    Zoeken:

Bibliotheek » Boeken » West-Friesland... het land waar wij wonen » Pagina 101-103

5.1 Bouwers en Tuinders

Voor het verbouwen van bepaalde gewassen biedt West-Friesland van nature een aantal gunstige voorwaarden. De ligging nabij de zee maakt dat de invloed van nachtvorst in het voorjaar beperkt is, zodat redelijk vroeg geoogst kan worden. Het aantal zonne-uren en de hoeveelheid regen bewerkstelligen dat de vruchtbare bodemprodukten van een goede kwaliteit kan opleveren, zowel bij grasland als bij bouwland.
Toen de waterstand beheerst kon worden en er afzetmogelijkheden voor de agrarische produkten kwamen, kon de tuinbouw een belangrijke ontwikkeling doormaken.

Rapen waren al bij de Germanen bekend, ze werden onder de hete as gaar gemaakt. Volgens oude acten werden ze in de 15e eeuw verbouwd bij Hoogwoud. In de omgeving van Hoorn werden toendertijd vlas, tarwe, erwten, bonen, wortelen en pastinaken (pinksternakelen, zegt de Westfries) verbouwd. ‘Upte Rysdam’ bij Hoorn en omtrent Grootebroek en Schagen worden boomgaarden vermeld. Appelen, peren, kersen, perziken, duiven, mispels, noten en aalbessen zijn de produkten.

Werd in oude beschrijvingen oorspronkelijk alleen maar gerept over ‘wortel- en koolwijven’ die hun waren op de markt verkochten, later kwamen daar ‘warmoeswijven’ bij. Deze vrouwen probeerden andijvie, sla, biet, spinazie, venkel en prei aan de man te brengen met daarbij kruiden als bieslook, anijs, kervel en dragon. Uien werden volgens de historicus P. Noordeloos al in 1400 in de Streek verbouwd en hij vermeldt dat de Hoornse schippers dit produkt zelfs naar Engeland vervoerden.
Over de binnenwateren trokken de uienvaarders via Kampen en Deventer naar het Rijngebied.

De Grootebroeker erwten genoten al vroeg bekendheid en omstreeks 1600 wordt melding gemaakt van doperwten. Deze fijnere groente kon bepaald nog niet tot volksgroente worden gerekend; de arme lieden (en dat waren er nogal wat) die zich aan de kloosterpoorten meldden om een warme hap, kregen gestampte tuinbonen of linzen voorgeschoteld. Vlees vond men alleen op rijkere tafels.
Bloemkool, een echt Streker produkt, werd in 17e en 18e eeuw populair, wat later gevolgd door de aardappel.
Het kostte nogal wat moeite om deze laatste, afkomstig uit Zuid-Amerika, ingang te doen vinden. Het ging gelukkig niet zo krachtdadig als in Duitsland, waar keizer Frederik Willem I de boeren dreigde hun neus en oren te zullen afsnijden als zij dit nieuwe gewas niet aanplantten. Maar toch, de weerstand tegen het produkt dat bij de mens veel winderigheid zou veroorzaken, was groot. Als argument tegen die winderige aardappel werd aangevoerd dat zoiets niet hinderde voor de krachtige ingewanden van de boeren en werklieden. In ieder geval ruimden de pastinaken, ook wel pinksternakelen genoemd, als volksvoedsel het veld, zodat Vincent van Gogh honderd jaar geleden ook in onze streek genoeg modellen voor zijn ‘Aardappeleters’ gevonden zou hebben. De ‘piepers met 'n lokkie met doup’ (een schaal aardappelen waarin een kommetje met vet) waren vooral bij de minder bedeelden de hoofdschotel geworden.

An de Langedaik, deer benne ze raik

Zo heette het in een versje. Die rijkdom zou dan blijken uit het feit dat ze ‘broeder met krenten’ aten. Misschien was die rijkdom ooit het geval geweest, maar dan was die niet vanzelf gekomen.
Het verhaal dat Laurens Bos over het ontstaan van de huidige tuinbouw in het westen van West-Friesland vertelde, geeft daar wel een heel ander beeld van. Door de veepest zouden de boeren zo zwaar getroffen zijn dat ze ‘van armoed’ maar tuinder werden. Het seizoen was echter al zover gevorderd dat geen graan of mosterd meer gezaaid kon worden. Een nobele man, die met de schuilnaam Harmsen werd aangeduid, stelde plantgoed en gereedschap beschikbaar en daarmee konden de getroffen veeboeren hun land bruikbaar maken. Men plantte knollen, bloemkolen, wortelen en bieten. Volgens de schrijver Claes Bruin zouden ook -papavers of slaapbollen zijn verbouwd.
Dat er vóór de tijd van de veepest geen tuinbouw in de Langedijk zou zijn geweest, zou afgeleid kunnen worden uit de verklaring van oude lieden; althans in 1617 zeiden zij dat er bij hun weten nooit ‘saet- en moeslant’ was geweest. Omdat deze verklaring echter werd afgelegd naar aanleiding van de verhoging van een belasting (het tiendrecht) geeft dat de indruk dat er een luchtje aanzat. Spontaan geheugenverlies blijkt bij belastingaangiften meer voor te komen. Overigens niet alleen bij het invullen van belastingpapieren, maar ook bij het onderscheiden van vriend en vijand. Zo werd van de Grootebroekers verteld dat zij in de 80-jarige oorlog hun kooi aan Spanjaarden of Spaansgezinden verkochten. Ook weer handelingen met een luchtje eraan, maar aan de opbrengst, de stuivers, en schellingen, viel weinig te ruiken. Dat ouderwetse geld stonk ook niet.

Terwille van moderne bedrijfseisen werd de in de loop van eeuwen met simpele middelen tot stand gebrachte verkaveling machinaal uitgewist.

Misschien nog meer dan elders in West-Friesland was de beheersing van de waterstand aan de Langedijk een zaak van het allerhoogste belang. De vruchtbaarheid van het land was voor een belangrijk gedeelte afhankelijk van de bagger die uit de sloten kon worden gehaald. Omdat het bouwland van nature al laag lag, bracht vergroting van het wateroppervlak extra zorg mee. Het befaamde ‘rijk der duizend eilanden’ ontstond. Een landschapsbeeld zo specifiek, dat men elders vergeefs iets vergelijkbaars zou zoeken. Maar juist dat karakter bracht veel tuinders op de rand van de afgrond. En velen zelfs er in.

In de jaren zestig van deze eeuw was de gemiddelde kavelgrootte, zeg maar een eilandje, ongeveer een halve hectare. Om te kunnen bestaan had een tuinder minstens zeven van die eilandjes nodig.
En lagen die nou maar naast elkaar… Niets daarvan, uren en uren per week werden besteed aan varen door sloten waarvan de waterstand, om die reden, hoog werd gehouden. Maar die vaarwegen vervuilden omdat onderhoud te duur was geworden. De eerst zo welkome bagger uit de sloten had het veld moeten ruimen voor de effectievere kunstmest.
Niet alleen de economische, maar ook de maatschappelijke structuur was weinig florissant geworden. Geen wonder dat, toen in 1964 over ruilverkaveling werd gestemd, 97% van de stemgerechtigden zich voorstander van deze ingrijpende verandering betoonde.
Men was rijker aan eilanden dan aan centen.

 


Hé, is dat Westfries?

804. 't Hele hussie (de hele boel, alles bij elkaar) was geen cent waard.

Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.


© 1924-2023 Westfries Genootschap - Contact - Sitemap - Privacyverklaring

West-Friesland, een streek met karakter binnen de Omringdijk.