Bibliotheek » Boeken » West-Friesland... het land waar wij wonen » Pagina 101-103
Voor het verbouwen van bepaalde gewassen biedt West-Friesland van
nature een aantal gunstige voorwaarden. De ligging nabij de zee maakt dat
de invloed van nachtvorst in het voorjaar beperkt is, zodat redelijk vroeg
geoogst kan worden. Het aantal zonne-uren en de hoeveelheid regen
bewerkstelligen dat de vruchtbare bodemprodukten van een goede kwaliteit
kan opleveren, zowel bij grasland als bij bouwland.
Toen de waterstand beheerst kon worden en er afzetmogelijkheden voor de
agrarische produkten kwamen, kon de tuinbouw een belangrijke ontwikkeling
doormaken.
Rapen waren al bij de Germanen bekend, ze werden onder de hete as gaar gemaakt. Volgens oude acten werden ze in de 15e eeuw verbouwd bij Hoogwoud. In de omgeving van Hoorn werden toendertijd vlas, tarwe, erwten, bonen, wortelen en pastinaken (pinksternakelen, zegt de Westfries) verbouwd. ‘Upte Rysdam’ bij Hoorn en omtrent Grootebroek en Schagen worden boomgaarden vermeld. Appelen, peren, kersen, perziken, duiven, mispels, noten en aalbessen zijn de produkten.
Werd in oude beschrijvingen oorspronkelijk alleen maar gerept over
‘wortel- en koolwijven’ die hun waren op de markt verkochten, later kwamen
daar ‘warmoeswijven’ bij. Deze vrouwen probeerden andijvie, sla, biet,
spinazie, venkel en prei aan de man te brengen met daarbij kruiden als
bieslook, anijs, kervel en dragon. Uien werden volgens de historicus P.
Noordeloos al in 1400 in de Streek verbouwd en hij vermeldt dat de Hoornse
schippers dit produkt zelfs naar Engeland vervoerden.
Over de binnenwateren trokken de uienvaarders via Kampen en Deventer naar
het Rijngebied.
De Grootebroeker erwten genoten al vroeg bekendheid en omstreeks 1600
wordt melding gemaakt van doperwten. Deze fijnere groente kon bepaald nog
niet tot volksgroente worden gerekend; de arme lieden (en dat waren er
nogal wat) die zich aan de kloosterpoorten meldden om een warme hap,
kregen gestampte tuinbonen of linzen voorgeschoteld. Vlees vond men alleen
op rijkere tafels.
Bloemkool, een echt Streker produkt, werd in 17e en 18e eeuw populair, wat
later gevolgd door de aardappel.
Het kostte nogal wat moeite om deze laatste, afkomstig uit Zuid-Amerika,
ingang te doen vinden. Het ging gelukkig niet zo krachtdadig als in
Duitsland, waar keizer Frederik Willem I de boeren dreigde hun neus en
oren te zullen afsnijden als zij dit nieuwe gewas niet aanplantten. Maar
toch, de weerstand tegen het produkt dat bij de mens veel winderigheid zou
veroorzaken, was groot. Als argument tegen die winderige aardappel werd
aangevoerd dat zoiets niet hinderde voor de krachtige ingewanden van de
boeren en werklieden. In ieder geval ruimden de pastinaken, ook wel
pinksternakelen genoemd, als volksvoedsel het veld, zodat Vincent van Gogh
honderd jaar geleden ook in onze streek genoeg modellen voor zijn
‘Aardappeleters’ gevonden zou hebben. De ‘piepers met 'n lokkie met doup’
(een schaal aardappelen waarin een kommetje met vet) waren vooral bij de
minder bedeelden de hoofdschotel geworden.
Zo heette het in een versje. Die rijkdom zou dan blijken uit het feit
dat ze ‘broeder met krenten’ aten. Misschien was die rijkdom ooit het
geval geweest, maar dan was die niet vanzelf gekomen.
Het verhaal dat Laurens Bos over het ontstaan van de huidige tuinbouw in
het westen van West-Friesland vertelde, geeft daar wel een heel ander
beeld van. Door de veepest zouden de boeren zo zwaar getroffen zijn dat ze
‘van armoed’ maar tuinder werden. Het seizoen was echter al zover
gevorderd dat geen graan of mosterd meer gezaaid kon worden. Een nobele
man, die met de schuilnaam Harmsen werd aangeduid, stelde plantgoed en
gereedschap beschikbaar en daarmee konden de getroffen veeboeren hun land
bruikbaar maken. Men plantte knollen, bloemkolen, wortelen en bieten.
Volgens de schrijver Claes Bruin zouden ook -papavers of slaapbollen zijn
verbouwd.
Dat er vóór de tijd van de veepest geen tuinbouw in de
Langedijk zou zijn geweest, zou afgeleid kunnen worden uit de verklaring
van oude lieden; althans in 1617 zeiden zij dat er bij hun weten nooit
‘saet- en moeslant’ was geweest. Omdat deze verklaring echter werd
afgelegd naar aanleiding van de verhoging van een belasting (het
tiendrecht) geeft dat de indruk dat er een luchtje aanzat. Spontaan
geheugenverlies blijkt bij belastingaangiften meer voor te komen.
Overigens niet alleen bij het invullen van belastingpapieren, maar ook bij
het onderscheiden van vriend en vijand. Zo werd van de Grootebroekers
verteld dat zij in de 80-jarige oorlog hun kooi aan Spanjaarden of
Spaansgezinden verkochten. Ook weer handelingen met een luchtje eraan,
maar aan de opbrengst, de stuivers, en schellingen, viel weinig te ruiken.
Dat ouderwetse geld stonk ook niet.
Terwille van moderne bedrijfseisen werd de in de loop van eeuwen met
simpele middelen tot stand gebrachte verkaveling machinaal uitgewist.
Misschien nog meer dan elders in West-Friesland was de beheersing van
de waterstand aan de Langedijk een zaak van het allerhoogste belang. De
vruchtbaarheid van het land was voor een belangrijk gedeelte afhankelijk
van de bagger die uit de sloten kon worden gehaald. Omdat het bouwland van
nature al laag lag, bracht vergroting van het wateroppervlak extra zorg
mee. Het befaamde ‘rijk der duizend eilanden’ ontstond. Een landschapsbeeld
zo specifiek, dat men elders vergeefs iets vergelijkbaars zou zoeken. Maar
juist dat karakter bracht veel tuinders op de rand van de afgrond. En
velen zelfs er in.
In de jaren zestig van deze eeuw was de gemiddelde
kavelgrootte, zeg maar een eilandje, ongeveer een halve hectare. Om te
kunnen bestaan had een tuinder minstens zeven van die eilandjes nodig.
En lagen die nou maar naast elkaar… Niets daarvan, uren en uren per week
werden besteed aan varen door sloten waarvan de waterstand, om die reden,
hoog werd gehouden. Maar die vaarwegen vervuilden omdat onderhoud te duur
was geworden. De eerst zo welkome bagger uit de sloten had het veld moeten
ruimen voor de effectievere kunstmest.
Niet alleen de economische, maar ook de maatschappelijke structuur was weinig florissant geworden. Geen
wonder dat, toen in 1964 over ruilverkaveling werd gestemd, 97% van de
stemgerechtigden zich voorstander van deze ingrijpende verandering betoonde.
Men was rijker aan eilanden dan aan centen.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.