Bibliotheek » Boeken » West-Friesland... het land waar wij wonen » Pagina 75-76
Het is moeilijk te bepalen of iets of iemand tot de Westfriese cultuur hoort of niet, te meer omdat
het begrip cultuur geen scherpe grenzen kent.
Mogen we Gerard Boedijn's compositie op Westfriese teksten tot het
streek-eigene rekenen? Mogen de beeldhouwwerken van André Volten die in
Amerika staan, gerekend worden tot een speciale regionale cultuur alleen
omdat de maker uit Andijk afkomstig is? Waren Johan Messchaert uit Hoorn
en Gerard Groot uit Twisk die over heel Europa concerten gaven, typisch
Westfriese zangers? Was Bob van Leersum als regisseur, Piet Honing als
klarinettist, Dick Visser als gitarist, Robert Anker en Jacob Groot als
dichter, Han Ebbelaar als balletdanser zo anders dat je ze direct als kunstenaars van deze streek zou herkennen? Natuurlijk niet.
Wel wordt de kenschets wat gemakkelijker als een kunstzinnige uiting alleen hier
voorkomt, dan wel als een kunstenaar een Westfries onderwerp probeert uit te beelden.
Dirk Breed zou men door zijn Kolhornse afkomst en door de onderwerpen die hij schildert een vertegenwoordiger van zo'n cultuur kunnen noemen.
Westfriese literatuur zou toch op zijn minst in het dialect geschreven moeten zijn. De keus is dan niet zo groot, vooral niet als
men een zeker kunstzinnig gehalte zou willen zien. Mevrouw Ter Horst-Hoekstra gooit dan met haar ‘Kloin Pittichie’ de hoogste ogen. Van
Balen Blanken, Jan Roselaar, Dirk Rempt, Jac. Broersen, en tegenwoordig Nel Zwuup, Jan Pannekeet en Theo Koomen pretendeerden stellig niet Westfriese
literatuur met hoofdletters te schrijven. Ze zijn eerder kenmerkend door hun verhalend vermogen, hun dialect en hun streekgebonden
onderwerpen. Een bijzondere positie neemt Jannetje Visser- Roozendaal in.
Westfriese in hart en nieren is haar werk met die geest doordrongen. Ze
heeft echter weinig in het dialect geschreven, maar veel van haar boeken
spelen zo duidelijk in deze streek dat zij met recht tot de typisch
Westfriese schrijvers mag worden gerekend. Wetenschappers, publicisten en
journalisten die van hier komen en over dit land schrijven zijn er vele,
maar zij bedienen zich praktisch altijd van het Nederlands. Wel
Westfriezen, wel cultureel en toch geen culturele Westfriezen. Zoek het maar uit.
Rederijkers moesten 50 à 60 jaar geleden zo onherkenbaar mogelijk zijn, dan was het pas echt. De kastelein van Oostwoud, die zelf mee toneelspeelde, verried zijn identiteit echter toen hij tijdens de uitvoering van het toneel stapte om een ruzie achter in de zaal te beslechten. Omdat de rest van de spelers zijn terugkomst rustig afwachtte, wist iedereen meteen ‘de hoofdrolspeulder was Klaas Spoiker, vanzelf’. De onderbreking duurde maar kort, Spijker stond als uitsmijter ook zijn mannetje.
Op gebied van het dialect werden en worden vele zaken levendig gehouden door conferenciers. Daan
Pool, Kees Stet, André Carrell (die als Willem Wouters van Wognum zijn zoon Rudi in het vak
inwijdde) waren daarbij bekende namen.
Zeer opmerkelijk is de dialect-cursus die sinds enkele jaren in Schagen wordt gegeven. Dat de
belangstelling op een dergelijke manier wordt gestimuleerd is nog niet eerder vertoond. Een boeiende
tegenstelling met de activiteiten van vroegere schoolmeesters die erop uit waren het ‘boerentaaltje’
weg te werken. Een van de aantrekkelijkste vormen van ‘het West-Friesland van de Westfriezen’ is wel
de verzameling van zogenaamde naïeve schilderijen in het museum te Hoorn. De door de voormalige
directeur W. A. Braasem bijeengebrachte collectie kan met recht als representatief voor een karakteristieke
streek met een karakteristieke bevolking gelden. Bovendien zo belangwekkend omdat de verandering in
de waardering voor de Westfriese ‘volks’-cultuur hieruit duidelijk blijkt.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.