Bibliotheek » Boeken » West-Friesland... het land waar wij wonen » Pagina 64-65
Hoe dóen ze dat nou precies? Is dat ook al veranderd?
Wel om te beginnen; ‘uit vrijen gaan’ was voor een inwoner van dit gebied wat anders,
minder ingrijpend zou men kunnen zeggen, dan wat het moderne spraakgebruik
daarmee bedoelt. In deftig Nederlands zou het Westfriese vrijen misschien
het beste met ‘minnekozen’ kunnen worden aangeduid. Hoewel… dat woord
minnekozen draagt een sierlijk rococoparfum met zich mee en of je dat nu
direct in je verbeelding krijgt als je op twee stoelen naast elkaar op de
koegang (lekker warm) zit?
Want zo is het jaren en jaren gegaan; van
andere of oudere gewoonten is (nog) weinig bekend. De jonge plattelanders
liepen op zondagavond naar de herberg in een nabij of meer veraf gelegen
dorp en informeerden aan de tapkast of er ‘nag wat te vraien viel’. Meestal
waren de aanwezige ‘jongklante’ wel bereid om in ruil voor een ‘gelaggie’
de nodige informatie te verstrekken. Voor een boerenzoon was het ook van
belang om te weten over hoeveel bunder land de vader van de kandidate
beschikte, dan wel hoeveel bussen melk hij aan de weg had staan. Was de
zakelijke test naar bevrediging verlopen dan moest het persoonlijk
onderhoud, dat niet later dan acht uur mocht beginnen, bij het meisje
plaatsvinden. De jongeman werd aan tafel genodigd en dan konden de, vaak
wat stroeve, gesprekken over het weer, de kwaliteit van het hooi en het
droog staan van de koeien beginnen. Vóór vader en moeder zich zo tegen
negenen naar bed begaven werd er "n ijvend stik eten’. Kreeg de
jongen van zijn ‘aanbeden’ meisje ook een snee brood, dan mocht hij
blijven. Werd hem echter een beschuitbol gegeven, dan was dat het teken dat hij kon gaan. Hij hoefde het dan niet meer bij een ander meisje te
proberen, want na achten kwam je nergens meer binnen.
Waren er in een gezin meerdere dochters dan was het al gauw: ‘Kom je om main?’ om geen
onduidelijkheid te laten bestaan. De geaccepteerde jongeman begaf zich
met zijn meisje naar de koestal waar twee stoelen klaar stonden. De armen
gingen om elkaar heen en er werd een zoentje gewisseld. Soms. Want het
aantal verhalen van jongens die niet wisten hoe ze zo'n ‘skarrelderai’
aanpakken moesten was groot.
Zoals die snaak die met een sigaar in 't hoofd op de koegang zat, niks deed en tenslotte bij wijze van
uiterst komische grap vroeg: ‘Zei ik je deres brande?’
Hij hoefde niet terug te komen voor het ‘koffie halen’ dat normaal veertien dagen nadien plaatsvond.
Tijdens de kermis, die op drie vaste dagen in het jaar plaats vond,
was er gelegenheid voor de jongelui om ook anderen dan hun
dorpsgenoten te ontmoeten. Veel mensen hadden gasten of
‘warskippers’ (logees). Tijdens de dans kon dan een meisje ‘uit’
worden gevraagd, en als ze ja zei werd met haar de verdere
avond en nacht (netjes) doorgebracht. Soms waren voor dat ‘uitvragen’
weinig woorden nodig:
‘Bin je al uit?’
‘Nei…’
‘Den bin je 't nou!’
Ter aanvulling werd er later nog aan toegevoegd: ‘Deus
is niet zo'n prater’ Maar toen was de halve nacht al voorbij.
Met kermis verliep zo'n kennismaking wat gemakkelijker, maar
vooral later toen er meer fietsen en zelfs stoomfietsen kwamen, konden de
jongens met meisjes uit andere dorpen ‘op stap’ gaan. Je kon daar wat
‘losse skarrelderai’ aan overhouden, maar het kon ook op een vaste
verkering uitdraaien. Zo omtrent 1900-1920 was het woord ‘verloving’
nauwelijks bekend. Mensen die wilden gaan trouwen, gingen ‘om de thee’ bij
hun wederzijdse familie en kennissen en zo werd iedereen op de hoogte gebracht.
De boven aangegeven gang van vrijerszaken wordt niet meer
aangetroffen; waarschijnlijk inspireert een moderne ligboxen-stal niet zo
erg tot minnekozen. Maar behalve dat: het aantal boeren is gedecimeerd en
hun vrijlustige kinderen zijn niet anders dan welke andere vrijlustigen
ook. Toch zijn er nog bepaalde regels te onderkennen, althans Jacqueline
van Duin signaleert in haar studie ‘Verkering in Warmenhuizen’ gedragspatronen,
die niet direct voor iedere nieuwkomer
duidelijk zullen zijn. Maar met wat kennis van en begrip voor de manier
waarop de jongelui tegenwoordig met elkaar omgaan, kan nauwelijks worden
beweerd dat die in West-Friesland veel afwijkt van wat in de rest van het
land gebruikelijk is.
Mocht het niet ‘buttere’ tussen een jong paar dan zullen de toesnellende maatschappelijke
hulpverleners stellig andere registers opentrekken dan alleen maar constateren dat er sprake is van
‘cultuur differentie’ (of zoiets).
Kermis
't Zontje komt boven de bome,
't skaint op de skoon-skrobde strijt.
'k Zit van venijvend te drome;
'k dink dak m'n nou maar verkleid.
't Zontje dat skaint op de krame,
't skittert in 't glas van de zweef,
't flonkert in 't bier deur de rame;
is't goed dak 'n rondje weggeef?
't Zontje dat gaat van ons skaie,
de broders die gaan an de loup.
't Is kermis 't kin dus wat laie
as 'k nag 'n palinkie koup.
't Maantje skaint deur de koe-raampies
't Glanst in d'r krulderig heer
'n Lachie en wat lieve naampies;
weer 'k bin, dat weet ik gien meer!
Cor Koeman (1946)
Zweef – zweefmolen
Broders – broodeters. Gasten die het
avondeten (broodmaaltijd) gebruiken
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.