Bibliotheek » Boeken » West-Friesland... het land waar wij wonen » Pagina 30-33
De achtkante houten bovenkruier; dat was wel de molen die het werk
verrichtte. Technisch een interessant werktuig, in principe zo oud
als de weg naar Rome. Een wiekenkruis, op een as gezet, gaat ronddraaien
als de wind ertegen blaast; de as draait mee, die op zijn beurt werktuigen
laat meedraaien. In ons geval: een scheprad. Verandert de wind van
richting, dan moet het wiekenkruis meegedraaid worden. ‘Gekruid’ in molenaarstaal.
Een scheprad-molen kan het water maar een meter opmalen. Ligt het waterpeil
te laag dan moeten twee of drie molens ‘getrapt’ het werk doen. De later uitgevonden vijzelmolen kan
het water hoger opvoeren.
Zo'n wiekenkruis met as plus de kap die het molenlijf afdekt, is enkele
tonnen zwaar en het is daarom dat in de molenbouw een ontwikkeling is
geweest dat er toe leidde dat het te kruien gedeelte zo klein mogelijk werd.
Niet de hele molen op de wind zetten, zoals bijvoorbeeld de paltrok, of
een grote kast zoals bij de standaardmolen, maar slechts de kap.
Toch draait een watermolen een groot deel van zijn leven over het
zuidwesten vanwege de heersende wind. Daarom zakt het hele bouwwerk
meestal wat scheef over die kant. En dat ondanks het feit dat de molens
van betrekkelijk licht materiaal zijn geconstrueerd; houten balken voor
het geraamte, riet voor de afdekking.
Om het wiekenkruis te laten stilstaan is een vang aangebracht, een rem.
Afhankelijk van de reden waarom de molen wordt stilgezet, krijgen de wieken telkens een andere stand.
Het is indrukwekkend om te zien hoe de molenaar een laatste groet brengt
als een lijkstoet passeert. De kap wordt langzaam met de voorbijgaande
wagens meegekruid. En tenslotte stil gezet in de richting van het kerkhof.
Uit deze min of meer menselijke trekjes die men aan de molen toedicht, kan
wel worden afgeleid hoe nauw de relatie tussen mens en werktuig in de loop der eeuwen is geworden.
Overigens moet daar geen overdreven affectie bij worden voorgesteld, want
toen er weer wat veranderd moest worden omdat ‘stoom’ een betere en vooral
betrouwbaarder kracht dan ‘wind’ was gebleken, werden de molens bij tientallen afgebroken.
De vlucht van een flinke poldermolen, dat wil zeggen de afstand tussen de uiteinden
van twee tegenover elkaar staande wieken is al gauw zo'n 20 à 22 meter.
Loopt een molen 80 enden, dan betekent dat de molenaar 80 keer per minuut een wiek voorbij zijn raam
ziet draaien. Het uiteinde van een wiek heeft in dat geval een snelheid van 100 kilometer per uur. De
bijbehorende wateropbrengst is omtrent 60 m³ (60.000 liter) per minuut over een hoogte van 1,30 meter.
Een aantal molens maalde niet gedurende de winter; het
land stond dan min of meer blank. Pas op Vrouwendag, 2 februari, mocht er weer worden gedraaid. Men
deed dit om de grond makkelijker te kunnen bewerken. Maar wellicht was het de landeigenaren ook niet
onbekend dat men dusdoende bepaalde onkruiden kon bestrijden.
Het is interessant om te zien dat sommige bollenkwekers in de Anna-Paulowna polder deze werkwijze sinds
enkele jaren weer toepassen. Voor de meeste landerijen was een behoorlijke drooglegging echter wel
noodzakelijk en om daarbij niet afhankelijk te zijn van de wind, werden stoommachines toegepast.
Prachtige werktuigen die in hun eerste uitvoeringen, zoals bij de Cruqius te Haarlemmermeer, voor een
leek nog wel te begrijpen waren. Zij het dat een aantal functies al aanmerkelijk geheimzinniger verliep
dan bij de overzichtelijke windmolens.
De plaats van de laatste grote doorbraak van de Westfriese omringdijk
wordt gemarkeerd door een klein monumentje in de vorm van een ‘zeesteen’, de steen die voor de
dijkglooing werd gebruikt. Een decoratief huldeblijk aan de molens zou overigens ook niet misstaan,
vooral niet als dat zo'n vernuftig geconstrueerd scheprad zou zijn.
Met de toepassing van explosiemotoren, elektromotoren, centrifugaal- en schroefpompen, omhuld door
gebouwen met een uiterst efficiënte vormgeving brak een nieuw tijdperk aan. Gladder, technischer,
onpersoonlijker. Het tijdperk van de waterbeheersing tot op de laatste centimeter. En… stellig ook
van een versnelde daling van de bodem. Nieuwe technieken lossen problemen op maar zorgen tegelijk
voor andere. In dit verband is het ook de vraag of de technisch zeer goed uitvoerbare Markerwaard
bodemkundig gezien gunstige effecten op het oude land zal hebben.
‘Ze zelle d'r nag ape mee vange’, wist Thijs Ham zo'n vijftig jaar geleden te voorspellen. ‘Droug
máke is niks, maar droug hóuwe is 'n gauwigheidje dat je van je groffader lere moete.
Dat kin gien mens aars je lere, want 't is land tussen water en wind’.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.