Bibliotheek » Boeken » West-Friesland... het land waar wij wonen » Pagina 29-30
Door de daling van de bodem kwam de ontwatering in de knel. Het op
natuurlijke wijze naar zee afstromen kon voortaan slechts bij eb
plaatsvinden; reden waarom zogenaamde tijsluisjes in de dijk werden
gemaakt. De deuren hiervan werden bij vloed door het opkomende water
automatisch gesloten. Maar zoals al eerder opgemerkt: we leven hier op een
onrustige bodem. Na enkele eeuwen ‘doorzakken’ werkten de tijsluisjes niet
meer. Toen slaagden Floris van Alkemade en Jan Grietenzoon er in om een
molen – als werktuig al bij de Romeinen bekend – te construeren waarmee
‘water kon worden uitgeworpen’. Dat was in 1408.
Met behulp van een scheprad werd het overtollige polderwater naar een
hoger niveau – de zee of een boezem – geschept. Opmerkelijk is dat toen
men eenmaal begonnen was met bemaling de bodem in versneld tempo daalde.
De spons werd als het ware leeg geknepen en kreeg daardoor minder volume.
De opvoerhoogte van een schepradmolen was echter beperkt, zodat men met
tussenstapjes moest gaan werken. De eerste molen bracht het water een
meter omhoog in een kolk van waaruit een tweede het wederom een meter
hoger bracht. Door deze wijze van bemalen werd het mogelijk om dieper
gelegen meren droog te leggen. Want ook dat werk diende zich aan.
De oppervlakten van de Heerhugowaard, en vooral van de Schermer en de
Beemster, waren zo groot geworden dat de waterbewegingen bij storm een
bedreiging vormden voor het oude land.
Toen in 1675 half West-Friesland onder water kwam te staan tengevolge
van de dijkdoorbraak bij Scharwoude, brak ook de Zwaagdijk door. De schilderachtige, sinds 1940 half
gedempte plas van nu, was toen het zoveelste gat vol ellende.
Met drooglegging werd echter niet alleen de veiligheid gediend; ook de
landbouwbelangen voeren er wel bij. De vraag naar agrarische produkten
was, zoals wij verderop zullen zien, zo groot geworden dat een uitbreiding
van de landbouwgronden welkom was. De positieve invloed die ‘stadse’
grondbezitters bij het droogleggen van de Heerhugowaard, de Wogmeer, de
Berkmeer en de Baarsdorpermeer hebben gehad, is duidelijk aanwijsbaar.
De steden Hoorn en Enkhuizen, en vooral Amsterdam speelden in de 15e en
16e eeuw een uiterst belangrijke rol bij de veranderingen die in en rondom
West-Friesland plaatsvonden. De scheepvaart en de handel op de
Oostzee-gebieden en later Oost-Indië leverde veel geld op. De kooplieden
zochten belegging voor hun kapitaal volgens de aloude wijsheid: een derde
in goud, een derde in aandelen en een derde in grond. Nu moest die grond
eerst nog worden gemaakt oftewel drooggelegd.
Het landschap moest weer ‘grondig’ worden veranderd. Maar in technische
zin betekende het nogal wat voordat de ‘biene droug’ waren en droog bleven.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.