Bibliotheek » Boeken » Hé, is dat Westfries? » Pagina 48-49
280. Heb je vuile schoenen? Hier in de gang ligt 'n klaak prut ('n plak modder).
Door de regen is 't oprijpad erg pruttig (modderig, slijkerig). 't Is de laatste dagen
nogal régenig (regenachtig).
281. Peter had vannacht 'n flinke koorts; hij lag te rémelen (ijlen, bazelen) .
282. Als de kinderen zo druk zijn, dan kun je omtéven (meestal, doorgaans, in de
regel) slecht weer verwachten bv. storm of sneeuw. Vanmorgen krokkelde 't al wat (heel
lichtelijk sneeuwen met 'n enkel vlokje). Misschien komt er wel storm, hagel of sneeuw. Ja, zuk
of zuk of: zok of zok of: zuk of zoin (zoiets, iets van die aard)
zal 't wel wezen.
283. Van regen kon je niet spreken, maar 't was ook geen droog weer, 't motterde wat
(motregenen, stofregenen).
284. Er lag 'n pak sneeuw; de mensen liepen met klosters onder de klompen en schoenen
(klonten sneeuw).
285. Je kon niet zeggen, dat 't regende, 't miegelde wat (motregenen, miezelen)
286. De vorst raakt voorbij, 't is al wat ontleitend (heel licht dooiend).
287. Wat denk je van 't weer?
De lucht smeert wel wat (de lucht is wat dreigend, er vormt zich misschien 'n bui).
288. 't Wordt al tweilichtig (schemerig, vermenging van dagen kunstlicht). Dit woord
wordt ook gebruikt, als verlichting misleidend werkt, doordat spiegeling en daardoor ontstaan
gezichtsbedrog het verkeer gevaarlijk maken: 't Was in die buurt zo tweilichtig, dat ik temet te water reed.
289. We kunnen vannacht wel op 'n donderbui rekenen, 't blikt of: blikkert
al de hele avond (weerlichten).
290. Na de extra koude winter had 't land de kleum in (was koud en nat, waardoor de
groei van 't gras, enz. belemmerd werd).
We vonden in de sneeuw 'n vogeltje dat de kleum in had (verkleumd, door en door koud).
291. Vlak voor onze deur botsten twee auto's tegen elkaar. Drie gewonden. Wat 'n matskudding
(plotselinge opschudding, beroering)!
292. En 't was juist zo mistig. Je kon mit skik gien (nauwelijks) 25 meter ver zien.
293. Die jongen ziet er uit als 'n loeter (lummel, dommerik), maar 't is maar schijn.
294. 't Water soppert in m'n schoenen na die hevige regenbui ('t geluid dat bij 't lopen
in natte schoenen gehoord wordt).
295. Heb je onderweg nog regen gehad? Ja, zo'n ga(a)ltje (heel klein buitje).
296. 't Is moordenaarsweer (dichte mist).
297. Juist op onze feestdag was 't van dat slobberige, snotterige weer (regenachtig).
298. 't Was buiten stinkend heet (uitzonderlijk warm).
299. Alleen de pijprokers gebruiken nog de poiperoder (pijpuithaler).
300. Zo kon je die biljartstoot niet maken, je had meer skeefte moeten geven (effekt).
301. De kinderen glissen op de gladde weg (glijden).
Ouwe mensen moeten oppassen, dat ze niet uitglissen (uitglijden).
302. In die danstent was 't 'n lawaai van gevlogen (hels, heel erg).
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.