Bibliotheek » Boeken » Hé, is dat Westfries? » Pagina 33-34
157. Hij heeft zo'n iepekónterig vrouwtje (kleinzielig, klaagzaam, weinig
doortastend).
158. Hoe is 't met je zieke moeder? O, die gerft weer wat op (die wordt langzaam-aan
beter).
159. Je hewwe de skosse in de keel (je bent verkouwen tengevolge van 'n gevatte kou,
bij 't schaatsen opgelopen).
160. De handel op de veemarkt was levendig; de skossen waren druk in de weer (de
daghandelaars die op dezelfde dag kopen en verkopen).
161. Kan ie met z'n weekloontje rondkomen? Ik geloof 't wel, maar hij ruttelt ook nog
wel 'ns wat (drijft nog wel 'ns 'n handeltje voor bijverdienste).
162. M'n tante is wel proper, maar ze is met haar werk nooit skoon-voor (nooit klaar,
't werk is nooit 'ns af). Wat erger is, met haar betalingen is ze ook nooit skoon-voor
(nooit vrij van schulden).
163. Z'n vrouw heeft 'n gat in 'r hand (is verkwistend, 't geld verdwijnt onmerkbaar). Hij
is gelukkig 'n diknek ('n rijk man) en zal dus door 't onvoldoende huishoudelijk beleid
van z'n vrouw niet gauw over de reutels gaan of: met de billen door de broek raken
(failliet gaan).
164. Hoe was 't vandaag op de markt, Arie?
Nou, eerst ging 't wel goed, maar later stropte de handel of: werd strouperig
(de prijzen liepen terug, de handel was niet vlot, maar zwak, kalm of terughoudend). Gelukkig moet ik pas
d'are week over (de week na de volgende week) varkens markten. Misschien is de handel dan beter.
't Spek (de vette varkens) gold ook niet best.
165. Ik heb m'n huis verkocht met 'n winst van tienduizend gulden. Dat was 'n oppertje ('n
buitenkansje, 'n extraatje).
166. Tante Bet praat altijd over haar pijntjes en kwaaltjes. Moeder zegt dat het allemaal
monepólie is (voorgewend, vermeend, niet ernstig te nemen).
Opm.: Monopolie betekent in 't Ned. 'alleenhandel', bv.: Die grossier heeft voor dat Duitse merk
scheerapparaat het monopolie voor heel Nederland.
167. Alle handelsinstellingen zijn op winst uit, dat is ien toet mem (dat is allemaal
hetzelfde).
Vgl. het Frans: tout de même.
168. Jan Wever is zo'n hoetelaar (scharrelaar, kleinhandelaar in alles-en-nog-wat).
170. Hij is 'n rijke boer, hij roist voor geen twee ton op (hij bezit meer
dan dat bedrag).
171. De veehandelaar had duizend gulden voor m'n koe geboden en was weggelopen. Toen ik hem 'n uur later
'geluk geven' wou, rokte of: rukte hij (hij deed z'n bod niet gestand. maar
bood lager).
172. Hoeveel moet je nog van me vangen (ontvangen)?
Heb je deze maand al vongen (je loon, je salaris, je pensioen al ontvangen)?
Deze week heb ik in m'n winkel ƒ 4000,- invongen (ontvangen).
173. 'Tijd is geld', zegt men. Daar is veul van an (grotendeels waar).
174. Op de Hoornse koemarkt waren onder de kooplui heel wat zuienaars (zuiderlingen, mensen
uit de zuidelijke provincies).
175. Men vroeg voor dat huis in de Sloeierd (Slootgaard) ƒ 50.000,-. Dat was ver boven m'n
prik (de prijs die ik er voor zou willen geven).
Vgl. met 't Franse woord 'prix' (prijs).
Opm.: Wel Ned. is: Ik heb 't voor 'n prikje in handen (voor 'n laag bedrag). Ook is Ned.: Hij weet 't
op 'n prik, heel nauwkeurig).
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.