Bibliotheek » Boeken » Geschiedenis van West-Friesland » Hoofdstuk II » Pagina 22-23
Welk een moeilijk oogenblik het ook voor de West-friezen geweest mag zijn, toen zij graaf Jan als hun heer
moesten erkennen, heilzaam is het in alle opzichten voor
hen geworden. We moeten trouwens de onderwerping
zien, zooals Pols 1) opmerkt, als „eene pacificatie, een
verdrag tusschen den graaf en eene gemeenschap van vrije
lieden, die hem als landsheer erkennen.”
We hebben terloops aangestipt, dat Floris V het dijkwezen ging reorganiseeren, eerst onder Jan I zou het
doeltreffender geregeld worden. Sedert wanneer Westfriesland door den Westfrieschen dijk tegen het altijd
weer opdringende water beschermd wordt, zullen we wel
nooit nauwkeurig te weten komen. Wel zijn er eenige
oorkonden, waarin de dijk genoemd wordt. In een giftbrief van 1250 van Lubbert II Abt van Egmond, te vinden
in den Codex Egmundanis Bk IV fo. 32, lezen we dat
het klooster te Egmond van graaf Dirk II een stuk land
gekregen had bij Schagen, zich uitstrekkende tusschen
Bergheswerc tot in de Zoute Zee en gelegen tusschen
twee vroonslooten. De Abt had dit stuk land onlangs
van een dijk voorzien, daar de dijken door de zee vernield
waren. Een gedeelte van dit land wordt nu door den
Abt aan de bewoners in erfhuur gegeven, onder voorwaarde, dat ze het zullen beschermen met een dijk, geheel
gelijk aan dien, welke aan weerskanten lag. Het Bergheswerc uit dezen brief moet de Noordscharwouderpolder
zijn, die nu binnen den ringdijk van de Heer Hugowaard
ligt en een van de vroonslooten is de Harkensloot, waarvan men de sporen nog kan terugvinden „in het land
in de richting van de Schagerwaard naar het Valkoogerwiel” 2).
De dijk, dien Lubbert liet maken is de Schagerdam
of Vriesendijk, een gedeelte van den Westfrieschen dijk
van St. Maarten tot den Schager zijdewind bij Valkoog.
In zijn giftbrief zonderde de Abt uit: den grond, waarop
het huis der monniken stond en een stuk land, dat hij
aan Hugo van Akersloot gaf, omdat deze zulke groote
kosten voor den dijk aldaar gemaakt had. Deze Hugo
moet den Huigendijk versterkt hebben; dit is de belangrijke
dijk, die het water van de Schermer verhinderen moest
de Waard in te stroomen. Naar hem moet volgens sommigen de Heer Hugowaard genoemd zijn;
echter veronderstellen 18e eeuwsche schrijvers, dat hij naar Heer
Hugo van Assendelft, den eersten baljuw van Medemblik heet.
Reeds voor de onderwerping zal het grootste deel van
den Westfrieschen dijk bestaan hebben, maar er was geen
sprake van eenheid, daar ieder ambacht bedijkte en
inpolderde.
Van zeer veel belang was het dichtmaken van de
zeegaten, waardoor de groote meren ten Zuiden van
Westfriesland, de Beemster en de Schermer, in open
verbinding met de Zuiderzee stonden. De Zaan, die het
IJ met deze meren verbond werd door den Hoogen of
Zaandam afgesloten. Vóór 1319, maar waarschijnlijk na
1288, moet de Schardam er geweest zijn, die de Beemster
van de zee afsloot; de Westfriezen zullen het gat open
gehouden hebben, omdat een dam een goede toegang naar
hun land was. Als men van Hoorn af in Zuidelijke richting
langs de kust gaat, ziet men op het kaartje even ten
Zuiden van Scharwoude een dijk het land ingaan, de
Oudendijk (een gedeelte van den Westfrieschen dijk) en
ten Zuiden daarvan weer een dijk landwaarts, den Slingerdijk; tusschen deze dijken liep een weg, de Keukendijk,
over het buitenland en de Schardam sloot de opening
daarin, n.l. het zeegat van de Beemster, af. De Krommen
IJe (Krommenie), die het IJ met de Schermer verbond,
werd afgesloten door den Nieuwendam in 1357. Het
laatst werd de Purmer Ee afgesloten in 1400 of 1401.
Reeds voor 1272 moet de Rekerdam er geweest zijn, die
de Rekere van de Zijpe afsloot, waar nu Krabbendam ligt.
1) Mr. M. S. Pols, Westfriesche Stadrechten.
2) P. Schuitemaker Jz., De Westfriesche dijk en zijn onderhoud van de vroegste tijden tot heden.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.