Bibliotheek » Boeken » Dokter in West-Friesland » Pagina 134-137
Folklore 1)
Folklore is dat poëtisch, schilderachtig onderdeel van doel en streven van het Historisch
Genootschap 'Oud West-Friesland' dat merkwaardigerwijze in onze uitnodiging tot het medelidmaatschap
van ons Genootschap en bij de opgave van de artikelen waardoor we het over ons gestelde doel zouden
trachten te bereiken, helemaal niet genoemd werd terwijl ze toch in alle opzichten mee een kern van
onze arbeid uitmaakt. Om dat goed te maken, vestig ik in onze bundel nu er's 'expressis verbis', er
de aandacht op. Wat is folklore? Laten we ons door woordenboeken daarop het antwoord geven dan lezen
we: a. sagen, sprookjes, spreekwoorden, zeden en gebruiken van een volk; b. de gezamenlijke oude zeden
en gebruiken, volksoverleveringen, het bijgeloof en de vooroordelen, zoals die onder 't volk voortleven,
volkskunde, volksleer, volkskunde, volkswezen, dat is de verzameling van alle overleveringen, meningen,
zeden en gewoonten, bijgeloof, taaleigen, sprookjes, liederen, spotnamen van een volk, enz. enz.,
inzonderheid der lagere volksklasse.
Volksleer, zei de een, volkskunst, zei de ander, volkskunde, zei de derde. Men ziet daaruit, dat het
niet gemakkelijk te definiëren is en dat er nog wel iets aan ontbreekt, wat blijkt, als wij aan
het onderverdelen gaan en daarbij rekening houden met de tegenwoordige tijd, waar wij vroeger wel
eens meenden, dat folklore alleen tot de verleden tijd behoorde. Wij verdeelden de folklore tot heden
in zeden, gewoonten, kledije, meubelen, huisraad, kleingoed en binnenhuizen. Tot de zeden behoorde het
zoveel mogelijk bedekt houden van 't lichaam, zodat gezicht en handen alleen maar zichtbaar waren; bij
de deftiger standen bedekte men ook het gezicht der dames met voiles en de handen met handschoenen,
voor 't mooi, maar niet praktisch, voor het nuttige als dekking tegen handen gebruikte de eenvoudige,
wanten. Als gewoonte gold bij de eenvoudige boerenstand: 's morgens half elf, elf uur konkelen, 's
avonds half zessiën, 't gebruik om Zaterdagsavonds warme bollen met stroop te eten, met kermis
te smakken, zoveel ogen zoveel koeken en spouwers te eten. Kledije: als de man een rokkie, 'n hemdrok
met scheepjesschellingjes als knopen droeg en een zwarte zijden das als halsbedekking had. Der vrouwenpels,
geplooide, gekleurde halsdoek, kapoen-dek en op gladde muiltjes liep. Voor folklore van de meubelen
geldt het 'kammenet', 't beddebankie en van 't kleingoed: tabakspot, zwavelstokkenbakje, 'n ijzeren
potje met koffiepot, 'n koffiekan (beschilderd) met kraantje en op drie pootjes waaronder een vuurpokessie.
In 't boerenhuis: 't staltje, koegang, weuning en 't gele kamertje terwijl de burgerwoning in hossie,
achterend en weuning verdeeld werd.
Bij de folklore blijft iets eigenaardigs op te merken en wel dit, dat men het ene verdwenene tot de
folklore zal rekenen en het andere niet. Zo zal men de queue, de gele baaie rok en dito gestreepte van
de boerin tot de folklore en de uit gebruik geraakte voile, queue en crinoline van de dames tot de
vroegere modes rekenen. Men zou zo denken dat het deftigere tot het antieke ging behoren en het
eenvoudigere der lage standen onder het hoofd folklore werd ingeschreven. Ik weet echter één
deftig gebruiksvoorwerp, de beddepan, wat de meeste schrijvers onder folklore inboeken terwijl het
platteland het doet omdat het aan 'koetjebroed' denken doet. Wij hebben overleveringen, sagen en legenden
nooit tot de folklore gerekend en in deze tijden wordt hun geen plaats er meer in gegeven omdat ze niet
of te zelden voorkomen om ze tot een algemeene eigenschap of tot iets bijzonders aan een bepaalde tijd
te kunnen rekenen. Voor bijgeloof maak ik een uitzondering, daarin komt zoveel naïefs, onschuldigs,
doms en eenvoudigs voor dat het noch tot het deftige, kunstzinnige of wetenschappelijke kan behoren en
bij meer beschaving en meer weten van de eenvoudigen spoedig tot het verleden en het te vergetene zal
gaan behoren. Folklore wordt gemaakt. Zo als wij veel ervan erfden van onze voorouders, zo zal veel
van het tegenwoordige uit onze binnenhuizen als curiositeiten uit de 20ste eeuw in de pronkkamer der
nakomelingen prijken. En niet zo'n beetje ook, want nooit werd er zoveel huishoudelijks gemaakt dat
weer verdween en zo snel dat deed als in de tijd die wij mee mogen beleven. Dat danken we aan de talrijke
ontdekkingen en uitvindingen van deze eeuw. Wat voor kort nog gewoon en alledaags was, behoorde al gauw
weer tot het verleden en leverde ons de tegenstelling tussen de folklore en het levende. Wij bedenken
daarbij dankbaar dat het ons bijvoorbeeld gegund was bij allerlei licht: pluut, vetkaars, waskaars,
lamp, moderateurlamp, gas, acetyleen en elektrisch onze bezigheden te verrichten, van welke lichtbronnen
één tot en met vijf al tot de folklore gerekend worden. Nadat grootvader jarenlang aan
een glorend kooltje in vuurpotten zijn pijp had opgestoken, kwamen de zwavelstokken, die op hun beurt,
als kaf voor de wind, weer door de lucifers verdreven werden, wier voortbestaan nu weer door de
zelfontstekertjes bedreigd wordt.
Vergelijkt men het interieur bij boer en burger van voor vijftig jaar met het tegenwoordige, dan lijkt
het in niets meer op elkander, maar daarom is al het oudere nog geen folklore. Een oud, artistiek plafond,
boogramen, fijn ingelegde vloeren rekent men niet tot de folklore, maar tot de bouwstijlen van vroeger
tijd. Een pracht ronde tafel, rustende op uit mahoniehout gesneden leeuwepootjes, een kristallen
kaarsenkroon, een fijne bowl met 12 bijzondere glazen, waarin de wijn tot het onderste van de voet
doorliep, rekent men niet tot de folklore, maar omschrijft men als zestien-eeuwse of zeventien-eeuwse
kunst. Andere voorwerpen noemt men meer naar personen, landen of plaatsen. Zo heeft men Style Empire
en Louis Quatorze Meubelen, Saksisch en Chinees porcelein, Venetiaans glas en Delfts blauw. Het kan
dan ook niet ontkend worden dat het folkloristische meer bij het eenvoudige, intiemere, naïeve
volksleven past. Wat in een herenhuis de salon is, is in een boerenhuis de mooie kamer, in tegenstelling
van de staltje en weuning, de binnenkamer genoemd. In de salon is weinig alledaags huiselijks. In de
boerenhuizen had men in alle kamers bedsteden, die in de mooie kamer werden gewoonlijk voor 'warsskippers'
en hoge gasten gereserveerd. In de salon heerst een geest van deftigheid en aristokratie, in de
folkloristische een geest van huiselijkheid, gezelligheid en natuurlijkheid. Daalde men vroeger nog
meer naar het volksgedeelte af, dan vond men daar bij de één kamer bewonende bevolking
de echte folklore. In die huizen kwam men door een hos of hossie in 't achterend waarin de wastobbe
op een schamel rustte, waar een vatenbankje was en de hark, schraper en graaf van vader glad geschuurd
aan de wand hingen. In de weuning, waarin een of twee bedsteden met onderkooien waren, stond een gortla,
hing een steertklok, een spiegel met houten lijst, voor de schoorsteen, in de haard stond een grote
ijzeren pot met treeft en 's winters mocht daar een potkacheltje niet ontbreken evenmin als vaders
leuningstoel, moeders stoof en de gemeenschappelijke koperen stoof. Werden de onderkooien niet beslapen
dan deden ze als kelder dienst. Beddekastje, beddebankje en moeders kast namen de plaats van ons buffet
en theetafeltje in. Aan de ene kant van de schoorsteen hangt een glimmende tang, aan de andere een
blaasbalg, op zijde rechts boven hangt een zwavelstokkenbakje en links op het randje ligt de
gemeenschappelijke haarkam. Op tafel staat vaders tabakspot, ligt zijn pijp en staat een kwispeldoortje,
aan de andere kant moeders naaikissie en midden in de koffiepot op een miniatuur ijzeren potje met een
treeffie van daarbij passende afmeting. Verder 'n mooi beschilderd houten blad wat wel tienmaal
overgevernist is, waarop vaders kom, moeders 'aigen steltje' en zoveel kommen en bakkies als er grote
huisgenoten zijn.
Als men zo de bescheiden folkloristische inventaris hoort oplepelen, zullen er mensen gevonden worden,
die in medelijden verzuchten: 'Wat misten die mensen toch veel in vroeger tijden', en: 'Zouden er onder
hen ook nog wel geweest zijn die zich gelukkig konden gevoelen?' Ik weet het niet, wel weet ik, dat
onder dat soort mensen, levende in zulk eene omgeving, geen armoede hadden te lijden, het dagelijks
behoefde en het eenvoudig nodige konden bekomen, er velen waren die met een 'hele hoop grote lui' niet
graag zouden hebben willen ruilen, als ze hadden moeten leven en eten als die. 'Ze mosten niks van die
kouwe drokte en van die vreemde poespas hewwe' wat de grote lui een genoegen was, of wat ze 'n diner
noemden. Ze hadden liever bonen met spekvet dan een kooltje met 'n gehakkie, waar niks in zat en waarop
ze niet werken konden; 'n boterhammetje, was hun een 'mondterging', ze hadden liever ,'n dik stik van
een duim dik', chocolaatjes en bonbons noemden ze 'snobberai', een kokin was hun een delicatesse.
Zundags konkelen met een sneetje van 'n dubbeltjes dikkertje was hun een grote weelde. 'Peerdebief'
was een paastractatie en koolprak met koonders de fijnste winterkost. 'Ze zouwe niet graag op ledikanten
sleipe, weer de dekens van an de schuif gingen, weer je of waaie konne as de ramen open stonden en
weer de migge je van alle kanten konden begaan'. 'Nei allemaal niks hoor, ze gingen liever 'achter de
deurtjes' met gebloemde gordijntjes en de beddeplank was hun heilige der heilige, hun legop en hun
brandkast. Ze zouen niet graag van 's morgens vroeg tot 's avonds laat 'in de staisel' lopen, waar ze
in blauwe kiel zich vrijer konden bewegen en zich in hun element gevoelden. De vrouwen hielden van
'behoorlijk rokken an' en van 'die drokte met 't heer; mosten ze niks hewwe, nei hoor', was er nag
mooier en makkelijker as 'n fieter hultje? Ik behoef zeker zo niet verder door te gaan om te doen uitkomen
dat de armen en de eenvoudigen ook nog geluk beschoren blijft, al is het ook in andere vorm en in andere
omgeving, op matten stoel en aan witgeschuurde tafel. Men hebbe te bedenken dat:
Wat niet weet, wat niet deert,
Wat niet zint, wordt niet leerd,
Wat niet geldt niet wordt teld,
En wat ontbreekt ook niet spreekt.
1) Een van de weinige door Van Balen Blanken grotendeels opgeschreven toespraken. Hier en daar is een zin kennelijk onvolledig, wat voor de lezer van nu soms moeilijkheden oplevert. Wij waagden ons echter niet aan pogingen tot volledig maken of 'verbeteringen'.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.