Bibliotheek » Boeken » Dokter in West-Friesland » Pagina 85
Kolven
Een kolfje naar 's dokters hand
Dat Van Balen Blanken alle moeite heeft gedaan het kolfspel in stand te houden en nieuw leven in te blazen, ligt voor de hand. Hij was sportief van aard, hield van gezelligheid en bovenal stelde hij de traditie hoog:
Die zijn voorgeslacht niet eert,
Is zijn eigen naam niet weerd.
Hoe kon men het beter eren dan door zelf dit bij uitstek als oudhollands beschouwde spel te beoefenen
en te propageren, een sport, waarbij vanouds even hard gejuicht en gedronken als geslagen werd? Hier
gingen gezelligheid, sportiviteit en traditie op de meest natuurlijke wijze hand in hand. De dokter
mag dan mede 'uit verveling' in 1880 'De vier Eenen' hebben opgericht, deze sport was hem toch meer
dan alleen een tijdverdrijf: ook in de kolfbaan leefde hij, hetzij zelf met de stok in de hand, hetzij
gezeten achter een glas bier of borreltje de prestaties van anderen volgend, zijn in wezen romantische
aard uit.
In deze kring blijken niet minder dan elders zijn grote stuwkracht en zijn organisatievermogen. Mede
daardoor kan dan in 1885 te Haarlem de Nederlandse Kolfbond worden opgericht, die ook thans nog
jaarlijks nationale wedstrijden organiseert. Er behoren zevenentwintig clubs met twintig banen toe:
bijna uitsluitend in Noord-Holland, n.l. in de Streek, de Langedijk en langs de Zaan. Daarbuiten wordt
de sport beoefend te Wormer, St. Maartensbrug, Barsingerhom, Andijk, Hoogwoud, Hem, Wijdenes, Venhuizen,
Berkhout, Oostwoud en Nieuwe-Niedorp. Buiten Noord-Holland is er nog één baan intact,
n.l. in de stad Utrecht. De banen in Goes en Cabauw, een dorpje in Lopikerwaard, zijn al sedert ruim
twintig jaar buiten gebruik.
Ik geef nu een beschrijving van de wijze waarop het kolfspel nog in West-Friesland wordt gespeeld
(zie ook de tekening op blz. 85).
De man die begint te spelen, staat schuins achter paal 2 en slaat met zijn kolfstok de bal naar paal 1;
raakt hij paal 1, dan legt hij de bal op een korte afstand vóór de paal. Hij slaat opnieuw
de bal tegen paal 1. De bal kaatst terug en moet paal 2 raken. Gebeurt dit, dan mag de speler in een
gunstige positie de bal via paal 2 naar vak 12 schieten. Komt de bal in vak 12, dan heeft de speler
een twaalf, komt hij in vak 11, dan heeft hij een elf, enz. Tussen de lijnen AB en CD bevinden zich
twaalf vakken.
Indien de bal niet tegen paal 2 terugkaatst, slaat de speler de bal, vanaf het punt, waar de bal kwam
te liggen, via paal 2 naar vak 12. Als de bal buiten de gebogen lijn ligt, mag de speler de bal in de
richting van de paal op de lijn leggen. Raakt hij in het begin paal 1 niet, dan moet hij van de plek
waar de bal kwam te liggen, hem via paal 1 naar paal 2 trekken. Ook hier geldt, dat, als de bal buiten
de gebogen lijn ligt, de speler de bal in de richting van de paal op de cirkel mag leggen. Het missen
van paal 1 bij de tweede slag zowel als het missen van paal 2 bij de derde slag levert een poedel op.
Ieder speelt vijf spellen. Wie het hoogste aantal punten behaalt, wint. Het maakt geen verschil of de
speler terstond of pas later in vak 12, 11 enz. komt. Vijf slagen vormen een serie. Het maximum aantal
punten van een serie bedraagt 5 X 12 = 60 punten. Het halen hiervan wordt beschouwd als een hoge eer.
Zo'n heuglijk feit wordt op een bord in de baan vereeuwigd.
Men speelt op een bodem van cement of asfalt van ongeveer 20 m lengte en ongeveer 5 m breedte. De beide
palen zijn 15 cm dik en 1.25 tot 1.50 m lang. Ze hellen over onder een hoek van 85° naar het midden
van de baan om het opspringen van de bal tegen te gaan.
Men maakt meestal gebruik van massieve caoutchouc-ballen ('gomballen'), ook wel van sajet-ballen, die
een elastieken kern hebben. Ze zijn tegenwoordig omgeven door goed vilt van oude hoeden. Matadors
schijnen aan de sajetbal de voorkeur te geven.
De stok is van hout gemaakt en heeft van onderen een ijzeren of koperen kolf of slof, in de kolfwereld
'kliek' geheten, die met het ondereind van de houten steel een hoek maakt.
Dr. Van Balen Blanken loopt onder de erepoort van kolfstokken
door ter gelegenheid van een kolffeest.
Nog altijd vindt het kolfspel zijn geestdriftige beoefenaars, en al zijn er stellig kolfbanen die in bioscopen of danszalen veranderen, het ledental van de zevenentwintig verenigingen schijnt allerminst af te nemen; wie een kolffeest, bijv. in 'Concordia' in Noord-Scharwoude, mocht bijwonen, krijgt zeker niet de indruk met een fossiele liefhebberij van 'oude manjes' te doen te hebben. Zijn er moeilijkheden, dan zullen die ook nu wel allereerst komen van zuinige huisvrouwen, zoals in het oude liedje met de Ware geschiedenis van Pieter, die in 1906 het kolffeest te Nieuwe Niedorp bezocht. Het begint zo:
'Kolversfeest? - dat zel wat koste...'
'Nierup, vrouw! is hier dichtbai
En omdat ik lid ben, weet je,
Hew ik alles zowat vrai!
En den ken ik nag wat winne,
0, zo'n mooie prais voor jou.'
'Nou, hier hê je dan tien gulde;
Pas er goed op: zai de vrouw.
Pieter blai, de bal in 't netje
Kolf op schouder mocht hij gaan;
En hij zaide bai z'n aige,
‘k Zul wel heel wat twaalven slaan!'’
Dat we, wat de kern betreft, met een heel oud, oer-Hollands spel te doen hebben, staat onomstotelijk
vast. Al in de vroege middeleeuwen wordt er melding van gemaakt: op grote populariteit wijst bijv.,
dat hertog Albrecht in 1390 aan de Haarlemmers een terrein buiten de Haarlemmerpoort bij de ingang van
de Hout ten geschenke gaf om er te kolven: de 'Baan', die in een straatnaam nog voortleeft. In 1398
stond Albrecht de inwoners van Den Briel toe het spel buiten de wallen te beoefenen.
In beide gevallen valt op, dat het kolven in tegenstelling tot de wijze waarop men het tegenwoordig
speelt, in de buitenlucht plaats vond.
In de zeventiende eeuw moet het in deze vorm nog een bloeitijd hebben beleefd; we kennen het zo bijv.
van schilderijen van Averkamp, Teniers en Steen. Men speelde het op iedere denkbare plaats,
's winters ook graag op het ijs. Bredero laat in zijn Moortje de oude Lambert zijn gemoed luchten
over de vlegels die de schaatsbaan onveilig maken:
In anmen rechterhangt daer kreegh een goet-mans Vrouw
Een kolfbal voor huer hooft, van een deel groote scholvers:
Tis een vreemt dingh, dat van duese weytsche Kolvers,
Die dus in 't wilt toeslaan, geen ong'lucken gheschien. 1)
In de achttiende eeuw kwamen de overdekte kolfbanen: langwerpige houten loodsen. Om de ruimte waar
gespeeld werd, plaatste men de tafeltjes en stoelen voor de toeschouwers.
Hoe is deze wonderlijke ontwikkeling te verklaren? Is ze, zoals men verondersteld heeft, te wijten aan
een zekere gemakzucht, aan de achttiende-eeuwse verwekelijking, die bezwaar had tegen een lange
wandeling over een uitgestrekte baan of het opzoeken van de ver weggeslagen bal, elementen die het
over de hele wereld verspreide golfspel, sterk verwant met en mogelijk zelfs wel de roemruchte spruit
van het Nederlandse kolf, tezamen met het openluchtkarakter juist zo duidelijk heeft bewaard?
Stellig kwam de geslotenheid van de baan ook aan de Nederlandse neiging tot huiselijkheid tegemoet.
Zo kon het kolven tenslotte dan worden tot een gezellig tijdverdrijf in of bij de herberg, waarbij het
op den duur tegen de concurrentie van het biljart meestal niet bleek opgewassen. Behalve als er een
Van Balen Blanken optrad! 2)
1) G. A. Bredero: Moortje. Uitg. Stoett, Zutphen 1931; vs 2938-2941.
2) Het kolfspel schijnt een oudere geschiedenis te hebben dan het huidige golf: resp. zijn beide tot
in de veertiende en de vijftiende eeuw te volgen. Opvallend is o.a. de verwantschap in termen:
allereerst golf-kolf; verder staat naast de in Sohotland in zwang zijnde cleek, gebruikt
om bij het tegen de wind inspelen de bal laag te houden, de kliek, waarmee de kolvers de bal
voortslaan; het bij ons nu in onbruik geraakte tuitje, waarop bij kolf de bal werd geplaatst, herinnert
aan de tee bij golf, die tot hetzelfde doel wordt aangewend. Een sterk argument voor de prioriteit
van het kolven is het feit dat de Schotten tot in de zeventiende eeuw hun golfballen uit ons land
invoerden. In 1618 verbood Jacobus VI dit, omdat 'no small quantity of gold and silver is transported
zeirlie (jaarlijks) out of His Hieness Kingdom of Scotland for bying (het kopen) of golf ballis…
Ter oriëntatie voor de lezer met grondige belangstelling laten we hier enige literatuur volgen:
Aangaande handvesten, keuren e.d. waarin van kolven sprake is, vmdt men o.m. materiaal in Verslagen
en mededelingen van de Vereeniging tot bestudering van het oude Vaderlandsche Recht II (1892),
blz. 9-30; ibid. II, blz. 108 vlg. en 288-358; ibid. III (1898), blz. 597-602.
Men zie verder Neerlands Volksleven X, blz. 114; ibid. XII, blz. 164 vlgg. Noord-Holland
III, met op blz. 40-42 een artikel van 1. Mallekote, voorzitter van de Nederlandsche Kolfbond van
1943-1960. Aan zijn bereidheid tot het verstrekken van gegevens dank ik o.m. verschillende bijzonderheden
uit de hierboven gegeven beschrijving van het spel. In dit verband noem ik ook wijlen J. Over Azn.
te Haarlem.
Een groot aantal jaren heeft J. A. Brongers zijn aandacht gewijd aan het verband tussen golf en kolf.
Doordat zijn artikels verschenen in een sporttijdschrift, hebben ze niet de aandaoht gekregen, die
ze vaak verdienen. Meestal gaat hij van golf en niet van kolf uit. In Golf, Officieel Orgaan van
het Nederlandsch Golfcomité schreef hij regelmatig over de geschiedenis van golf
(en dus vaak ook van kolf) van de jaargang 1937-1938 af.
Van de na de oorlog daarin verschenen artikelen van zijn hand noemen we jaargang 1947-'48, blz. 3;
1950, blz. 346; 1952, blz. 383; 1954, blz. 366. Goede, beknopte samenvattingen van zijn ideeën
en vondsten gaf Brongers zelf o.a. in de door L. de Wolff samengestelde Sport-encyclopedie,
Amsterdam, z.j., blz. 356 vlgg.; en in de Encyclopedie van Winkler Prins onder golf.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.