Bibliotheek » Boeken » Dokter in West-Friesland » Pagina 57-58
Spreker, Schrijver, West-Fries (1/10)
Het is niet verwonderlijk, dat in het gedicht over Spanbroek anno 1883 Van Balen Blankens talent
als spreker en voordrachtskunstenaar genoemd wordt vóór zijn
schrijverschap. 1) Zonder het laatste tekort
te doen, kan men zeggen, dat hij, meer dan een man van het geschreven, een man van het gesproken woord
is geweest. Wie, wat hij schreef, ten volle wilde waarderen, moest hem daarbij horen en zien: zijn
proza, zijn gedichten, zijn toneelwerk, hoe aardig soms ook nu nog voor de lezer die belang stelt in
zulk soort uitingen van en over een plattelandsgemeenschap, geven maar een flets beeld van hetgeen zij
waren voor de kijker-luisteraar bij de voordracht door de schrijver zelf. Ik moet hierbij jammer genoeg
voor het grootste deel afgaan op wat anderen mij daarover hebben verteld, maar de getuigenissen zijn
eensluidend en komen volkomen overeen met het weinige dat ik in dit opzicht zelf van hem ervaren heb.
Volop heb ik nog kunnen genieten van zijn levendige, schijnbaar geheel spontane, in wezen bewust verzorgde
conversatie: een door de meer ontwikkelde leden van zijn generatie nog algemeen beoefende en geoefende
kunst. Behalve aan zijn persoonlijkheid ontleende ze bij hem een heel eigen karakter aan de Westfriese
kleur van zijn woord en de gemoedelijke atmosfeer van de streek. In overeenstemming daarmee deed een
van de belangrijkste elementen van zijn gesprek, de humor, vaak wat naïef aan, al kon hij, als het
moest, scherp geestig en zelfs vlijmend zijn.
Maar hij was er niet op uit om, wat men tegenwoordig noemt, 'spits' te wezen. Zijn aardigheden waren
gewoonlijk - of klonken meestal - gemoedelijk: ze waren 'rond', en deden het daardoor ten dele ook,
beter dan in de selecte kleine, in de gemengde grote kring van merendeels eenvoudige toehoorders.
'Met fainproevers houwe wai gien rekening, maar met zokke die zo opvoed benne, dat ze alles ete wille,
al luste ze 't iene ook veul liever as 't aar.' Zo schreef hij bij de tweede bundel van West-Frieslands
Oud en Nieuw, bestemd voor iedere Westfries; zo sprak hij ook bijeenkomsten van vogels van diverse
pluimage toe, en hij had ze allemaal dadelijk na zo'n inleidende zin.
Ook wanneer hij eens een hatelijkheid ten beste gaf, bleef zijn toon meestal vriendelijk. Dit laatste
accentueerde overigens voor de goede verstaander nog wat hij zei, en wijst op een groot zelfbedwang.
Want gebrek aan temperament had hij zeker niet, eigenlijk was hij vrij driftig van aard. Bij een van
zijn vele jubilea plaagde men hem daarmee in een versje, waarvan de maker hem, wanneer hij ongeduldig
is geworden bij het vervaardigen van kapjes voor zijn medicijnflessen, flessen en kapjes beide door
de ruiten op straat laat keilen. En eenmaal, in een herberg bij een stevige dronk, daagde hij wegens
een meningsverschil zelfs de burgemeester uit tot een duel.
Iets van die felheid horen we in het uiterlijk rustig gegeven antwoord aan een gierige oude vrijster
die insinueerde, dat er verband bestond tussen het nieuw gezette hek voor zijn huis en de naar haar
mening veel te hoge doktersnota: 'Nee, dan zou 't wel een gouden hek geworden zijn.' En in de opmerking
tegen zijn vrouw, die, toen ze in de goedheid van haar hart aan een andere patiënte een paar
pracht-exemplaren van peren had toegezonden, bij het innen van de rekening voor medische hulp te horen
kreeg: 'Och, och, wat benne dat dure peertjes weest.' Dokter zei: 'Doe varkens goed, dan krijg je
spek'. 2)
Over het in juli 1937 te Medemblik gehouden Groot-Fries congres, waar de Friezen met de Westfriezen
Nederlands, met elkaar Fries, en Friezen en Westfriezen Duits met de Oostfriezen spraken ter wille van
de verstaanbaarheid, gaf hij duidelijk zijn mening - voor wie hem kenden tenminste. Men moet verder
weten, dat op deze verbroederingsbijeenkomst K. ter Laan beslist en zelfbewust namens de Groningers,
en in een zwaar gedocumenteerd betoog een Duitse doctor uit Göttingen ten aanzien van de
Oostfriezen kwamen verklaren, dat, ondanks de aanwezigheid op het congres van vertegenwoordigers van
die beide groepen, deze zich niet als van echt-Friesen bloede, maar als Chaukisch-Saksische stammen
beschouwd wensten te zien. Dokter zei, nippend aan zijn borreltje: 'Wat een verwantschap, wat een
verwantschap! Wat een lof van de verwantschap; jammer, dat ze elkaar zo slecht konden verstaan.'
1) Zie blz. 26.
2) Het gegeven werd door hem zelf tot een schets bewerkt. Zie West-Frieslands Oud en Nieuw XIV,
blz. 68 vlgg.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.