Bibliotheek » Ach Lieve Tijd - West-Friesland » Deel 16: Westfriezen en hun armen en zieken » pagina 386
Zes jaar later achtte het gemeentebestuur het gevaar kennelijk geweken, want alles werd toen verkocht. Maar in 1848/49 en in 1866 sloeg de cholera opnieuw toe. Er vielen in Noord-Holland respectievelijk 4272 en 2594 dodelijke slachtoffers, van wie in West-Friesland 150 en 84. Getroffen werden vooral Enkhuizen en Barsingerhorn; Koedijk alleen in 1848/49. In Andijk overleed in 1899 de 19-jarige Aafje Schuurman nog aan de cholera.
In 1865 kwam er een staatsexamen voor artsen en moest de apotheker universitair zijn opgeleid. De
vroedmeester verdween en voor de vroedvrouw kwam er een regeling om de kwaliteit van het werk te
verhogen. In 1876 startte de tandartsenopleiding en zo tussen 1880 en 1900 waren er vele medische
doorbraken. Na 1870 ook begon de gegoede burgerij in vooral de steden zich steeds meer te ergeren aan
de stinkende grachten en stegen. Ze waren doodsbang om van het ‘gewone volk’ een besmettelijke
ziekte op te lopen. Dus moest er iets gebeuren. Dat leidde tot de aanleg van waterleiding en riolering.
Tegen 1900 zorgden drie factoren ervoor dat de sterfte omlaag ging: vergrote medische kennis, betere
hygiënische voorzieningen (zoals waterleiding en riolering) en vooral de stijgende welvaart,
waardoor men zich betere voeding kon veroorloven, wat weer leidde tot verhoogde weerstand tegen ziekten.
Toch bleven volksgeneeskunst en kwakzalverij nog lang welig tieren, zeker op het platteland. Enkele voorbeelden uit de periode van 1800 tot 1900 illustreren dat. Zo had boer Jan Eeken uit West-Zwaagdijk (Zevenhuizen) zich toegelegd op het met bezweringen genezen van breuken.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.