Bibliotheek » Ach Lieve Tijd - West-Friesland » Deel 16: Westfriezen en hun armen en zieken » pagina 382
Op het platteland was de situatie wat gunstiger. Zo werd in Barsingerhorn tien procent van de
bevolking bedeeld en had twintig procent het erg krap tussen 1850 en 1900. Tot die laatsten behoorden
vooral ongeschoolde arbeiders en hun gezinnen.
In 1890 werden in Hoorn 590 huishoudens, bestaande uit 2358 personen, bedeeld. Dat was bijna een vierde
van de totale bevolking. Tot de bedeelden behoorden venters, schoenlappers, kleermakers, scharenslijpers,
boerenknechten, alleenstaande vrouwen, bejaarden, chronisch zieken en bedelaars. Ook dagloners hoorden
in dit rijtje thuis. Het waren vooral de oudere sjouwers, die lang niet elke dag werk hadden omdat de
werkgevers liever jongeren namen.
Tot 1930 was een beroep doen op de armenzorg verreweg de belangrijkste manier om te overleven.
Vrouwen kinderen werkten al mee. Men pofte in de winter en had soms een kostganger in de kleine woning.
Bedelen langs de huizen kwam zeker voor, evenals diefstal en prostitutie.
Na 1890 nam de welvaart langzaam maar zeker wat toe. Maar er waren ook moeilijke perioden, zoals
tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918), toen voedsel schaars en dus duur werd. In 1918 vergde
de Spaanse griep vele slachtoffers. De crisis van de jaren dertig bracht veel werkloosheid, maar toen
was er de steunregeling. Die was beter dan de armenzorg van daarvoor omdat de mensen meer geld kregen.
Tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog was het een schrale tijd.
De armenzorg van gemeente of kerkgenootschap omvatte ook na 1800 meestal twee of drie ‘voorzieningen’.
Het belangrijkst was de bedeling in natura, zoals brood, kledingstukken en brandstof in de winter voor
de zogeheten ‘huiszittende armen’. Ten tweede waren er de gestichten, zoals weeshuizen en
later de bejaardenoorden. Ten derde was er hier en daar, incidenteel meestal, werkverschaffing. Arme
kraamvrouwen werden door comités van gegoede dames aan versterkende voeding, kleding en
beddengoed geholpen.
Keizer Napoleon beval in 1810 de zorg voor armlastige kraamvrouwen aan. Een jaar later kwam in Enkhuizen,
met de inschrijving van mevrouw J.C. van Loosen, gehuwd met S. Snouck, een afdeling tot stand. In 1812
spoorde de Sous-Prefect de burgemeesters in het Arrondissement Hoorn aan om ook een Sociëteit
van Moederlijke Weldadigheid in hun stad tot stand te doen komen. De alleraanzienlijkste dames van de
steden zouden er deel van gaan uitmaken. Ze moesten minstens 500 francs of een veelvoud daarvan inbrengen.
De dames kregen dan een door de keizerin ondertekend brevet en de toezegging dat zij bij een keizerlijk
bezoek in de voorste rijen zouden komen te staan om een ontmoeting met de keizer te hebben. Aangezien
Napoleon West-Friesland niet heeft bezocht viel deze eer de dames nooit te beurt. In Hoorn zou het nog
tot 1828 duren voordat er een afdeling kwam.
De huiszittende armen van Schagen werden ondersteund door de hervormde diaconie, het katholieke armbestuur
of het algemeen armbestuur.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.