Bibliotheek » Ach Lieve Tijd - West-Friesland » Deel 16: Westfriezen en hun armen en zieken » pagina 380
Het medisch handwerk van aderlaten (bloed aftappen), darmspoeling, amputaties en kleine operaties was vanaf 1400 een nevenactiviteit van barbiers. Die deden dat naast het haarknippen en baardscheren. Ze leerden dit medisch handwerk in de praktijk. Later werd het veelal hun hoofdberoep, zeker in de steden en er waren er ook die zich specialiseerden. Deze vrije meesters trokken van stad naar stad om in logementen hun stiel te bedrijven. Ze sneden gal- of nierstenen weg, staken staar (oog) en sneden breuken. Dat alles zonder verdoving, maar met brandewijn of jenever. Zo liet Adolf Bock uit Niedorp zich op 1 maart 1694 ‘van de steen snijden’ (nierstenen of stenen in de blaas verwijderen) door ‘de joodt benevento de lyon, die het heel wel geluckte’, aldus zijn echtgenote Elisabeth van der Woude in haar dagboek.
In Hoorn vormden de meer dan vijftien chirurgijns in 1558 een apart gilde, waarbij het stadsbestuur
allerlei voorschriften uitvaardigde omtrent opleiding, leerperiode en examinering. Als zich problemen
voordeden, bijvoorbeeld als gevolg van de soms ‘moordende’ onderlinge concurrentie, greep
de lokale overheid in. De Schager vroedschap, zeg maar het gemeentebestuur, stelde in 1656 een stadsmeester
aan, ook wel armmeester genoemd. Dit was een meester-chirurgijn, die belast werd met de medische zorg
voor de armen. Voor dit werk kreeg hij vijftig gulden per jaar. Schagen telde meer chirurgijns.
Op het platteland, zeker in de kleinere dorpen, was er vaak maar één chirurgijn. Zoals
Gijsbertus Blankendaal in Noord-Scharwoude, van 1714 tot 1722. Hij was de zoon van de chirurgijn van
Oudkarspel, maar zette na diens overlijden in 1714 de praktijk aldaar niet voort. Hij vestigde zich
in dat jaar in het nabijgelegen Noord-Scharwoude. Daar boerde hij en hield koeien. De meid Trijn Jans
maakte kaas en boter van de melk. Dat zorgde voor een welkome aanvulling op de niet al te riante gages
als chirurgijn.
Na 1700 verwierven ook chirurgijns een behoorlijke welstand en zien we ze deel gaan uittnaken van de
lokale besturen.
De Enkhuizer chirurgijn Maarten Ramas schreef
in de 18de eeuw een medisch boekwerk, dat bestaat uit twee delen: deel één
gaat over gezwellen en deel twee over de heelkunst in het algemeen.
(GE)
Bij bevallingen kwam er eeuwenlang geen man aan te pas. Assistentie daarbij was immers het domein
van de vroedvrouwen de schootster. Hoorn had al vanaf 1464 een stadsvroedvrouw en na 1500, toen de stad
flink ging groeien, werden dat er vier: Buertmoer, Guertmoer, Diewermoer en Sieberichmoer. Ook Schagen
had na 1600 een stadsvroedvrouw, die tegen een jaarlijks tractement van 30 gulden arme kraamvrouwen
gratis moest helpen. Voor het zware en riskante werk met verlostangen en haken was de vroedmeester,
een ervaren chirurgijn, de aangewezen figuur. Zoals Schagenaar Nicolaas Barsingerhorn, die in 1737
zijn getuigschrift kreeg na zijn opleiding bij de Amsterdammer Jacobus Denijs.
Het ging er vooral bij de barende volksvrouwen nogal ruw aan toe. Gewoonlijk lagen zij met het bovenlijf
op de schoot van een sterke vrouw, een zogenaamde schootster.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.