Bibliotheek » Ach Lieve Tijd - West-Friesland » Deel 16: Westfriezen en hun armen en zieken » pagina 373
In die zaal stonden kribben langs de wanden om in te slapen; als het druk was, moesten meer mensen
in een krib, mannen en vrouwen door elkaar. In het midden van de zaal stonden tafels met banken om
aan te eten. Begijntjes uit het in 1385 gestichte Ursulaklooster kookten, dweilden en stookten er de
kachel op.
In de 18de eeuw was in elke stad een aantal chirurgijns gevestigd.
Zo werkten er in Schagen rond 1750 vier. Een van hen, Gerrit Tiggelhoven, was ook scheepschirurgijn. Aan boord van een
Groenlandvaarder zal hij veel snijwonden hebben behandeld ten gevolge van het in repen snijden van
walvissen.
(ZZM)
Omstreeks 1427 werd in Enkhuizen door de parochie een apart ziekenhuisje gebouwd. Het was bestemd
voor degenen die niet meer thuis verzorgd konden worden.
Artsen waren er toen nog niet en de medische kennis was zeer gering. Eigenlijk kon alleen het lijden
van de zieken verzacht worden. De voeding in bijvoorbeeld het ziekenhuisje van Enkhuizen was goed:
een ontbijt van brood, kaas, boter, melk of karnemelk en twee warme maaltijden met ruim vlees of vis
en peulvruchten. Zo goed hadden zeer velen het thuis niet.
Ondanks het grote aantal zieken, gingen weinigen naar zo'n ziekenhuisje. Wie daar overleed, raakte
namelijk al zijn bezittingen kwijt. Die vervielen aan het ziekenhuis. Om de nabestaanden niet te
duperen, bleven de zieken meestal thuis. Waar medische deskundigheid ontbrak, werden beschermheiligen
aangeroepen of kwakzalvers ingeschakeld.
Het uitoefenen van de geneeskunst stond een ieder vrij. Lang niet elke
‘arts’
was medisch onderlegd. Kwakzalvers, meestal op kermissen en jaarmarkten aanwezig, probeerden de zieken
te genezen met vreemde recepten, als uiensap en slaolie of zakjes levende wormen. De vermogende burgers
meden deze genezers. Zij zochten hun heil bij de in de stad gevestigde doktoren en apothekers. Op deze
gravure bestudeert de dokter de geneeskracht van allerlei kruiden. De afbeeldingen zijn aan het einde
van de zeventiende eeuw gemaakt door Jan Luyken.
(ZZM)
Tussen 1490 en 1580 leidden allerlei tegenslagen tot verarming. De Hoornse lakenindustrie raakte in verval, de handelstoevoer stagneerde en veel te natte zomers wisselden perioden van langdurige droogte af. De belastingdruk was zwaar en de prijzen voor agrarische producten daalden. In 1477 had een gemiddeld Schager boerenbedrijf bijvoorbeeld nog negen à tien koeien. Twintig jaar later was dat aantal teruggelopen tot twee à drie. Er braken epidemieën uit en tot overmaat van ramp kwam er de oorlog met Spanje.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.