Bibliotheek » Ach Lieve Tijd - West-Friesland » Deel 16: Westfriezen en hun armen en zieken » pagina 372
Als ze er geld voor hadden tenminste. Verse groente en fruit werden niet of nauwelijks gegeten,
wat leidde tot gebrek aan vitamine A en C. Slap bier was de volksdrank, water was niet te drinken.
Armoede kwam veel voor: wie te oud werd voor het zware handwerk of als weduwe dan wel als verlaten
vrouw aan het hoofd van een huishouden stond, redde het zelden op eigen kracht. De mannenlonen waren
al laag, maar vrouwenlonen haalden vrijwel nooit de helft daarvan. Veel arbeiders met een gezin hadden
het vooral 's winters moeilijk, als de werkgelegenheid schaars was. Vrouwen kinderen, ook van
geschoolde ambachtslieden, werkten mee om het hoofd boven water te houden. Maar als de vrouw weer
gevorderd zwanger was en haar kinderen nog erg jong waren, dan kon dat niet. Omdat veel huishoudens
geen reserves hadden om op terug te vallen, pakte men alle soorten werk aan, zowel in de eigen woonplaats
als (ver) daarbuiten.
Een welgestelde inwoner van Alkmaar geeft een aalmoes aan een bedelaar. Zijn zoon kijkt
toe. Detail van een schilderij van Jan C1aes van de Wouden uit 1689.
(SMA)
Het waterrijke West-Friesland werd tot 1500, maar ook nog daarna, geteisterd door vele koortsen,
die levensgevaarlijk waren in de vorm van tyfus, dysenterie, difterie en tuberculose. Ook de lepra
was een plaag, evenals de telkens terugkerende pestepidemieën. De pest sloeg in West-Friesland
zeker toe in 1350 en 1380 en wellicht ook in 1368/69 en 1399/1400. De ziekten troffen vooral degenen
die weinig weerstand hadden, als gevolg van de schamele voeding. Dus hadden de armen een grotere kans
op besmetting, met alle gevolgen van dien.
Voor 1500, toen iedereen katholiek was, zorgde elke parochie voor de eigen armen. Er waren geregeld
uitdelingen van brood, brandstof en kleding. De arme blinden, kreupelen, chronisch zieken, weduwen en
ouden van dagen mochten ook om aalmoezen vragen, in de kerk of langs de huizen. Wie niet thuis verzorgd
kon worden, werd in de kost gedaan bij een zogenoemde houvrouw. Dat was meestal een weduwe die zo een
centje bijverdiende.
Kinderen werden vanaf hun achtste jaar geacht met werken bij te dragen aan het gezinsinkomen. De jongens
gingen aan de slag bij een ambachtsbaas of werden boerenknecht. De meisjes verdienden wat als hulpje
in de huishouding of met weven en spinnen.
Op dit anonieme paneel uit 1504 is het laven der dorstigen afgebeeld. Volgens de bijbelse
traditie zijn er zeven werken van barmhartigheid. Het schilderij, oorspronkelijk afkomstig uit de
Laurenskerk van Alkmaar, maakt deel uit van een zevenluik.
(RMA)
Voor armen zonder onderdak had elk stadje of groter dorp al voor 1500 een of meer gasthuizen. Schagen
bijvoorbeeld had er twee. Die werden beheerd door de zogeheten Heilige Geestmeesters, meer gegoede leken,
die de parochie vertegenwoordigden. Ze werden benoemd door het lokale bestuur, dat zo een flinke vinger
in de pap had.
Veel middeleeuwers waren onderweg. Pelgrims op weg naar een bedevaartsoord, marskramers, beroepsbedelaars,
verbannen criminelen en avonturiers. Zij snakten, zeker in de winter, naar een dak boven hun hoofd voor
de nacht. Ze waren in zo'n gasthuis ‘om Gods wil’ een of twee nachten welkom. Ook een maaltijd
en een verfrissing zaten er wel in.
Het eerste gasthuis van Enkhuizen verrees kort voor 1400 in de Breedstraat. Het was van hout, anderhalve
verdieping hoog en had een rieten dak. Het bestond uit een zaal en een kapel.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.