Bibliotheek » Ach Lieve Tijd - West-Friesland » Deel 14: Westfriezen en hun scheepvaart » pagina 329
Tot het laatst toe – omstreeks 1800 was het in ons land echt afgelopen – bleef de
walvisvaart tot de verbeelding spreken. Ook op het platteland werd er af en toe nog weer besloten een
walvisvaarder uit te reden. In de periode 1761-1769 was de rederij van Jacob Queldam uit Wieringerwaard
met wisselend succes actief, soms zelfs met twee schepen. De rederij van IJsbrand Swaag uit Spanbroek
deed het minder goed. Cornelis Adriaansz Keeleman uit Den Helder/Huisduinen was twee seizoenen hun
commandeur. Resultaat: nul walvissen, dus einde rederij.
Model van het fluitschip ‘De Swarte Beer’, dat omstreeks 1630 werd gebouwd voor
de walvisvaart. Kenmerkend voor dit type fluitschip zijn de balken overdwars om de walvissloepen te
water te laten.
(WFM)
Aanvankelijk was de haringvisserij vooral in
Zuid-Holland en Zeeland geconcentreerd. De situatie veranderde aan het begin van de Tachtigjarige
Oorlog, zo rond 1570. De oorlogstoestand in het Maasgebied bracht veel reders ertoe hun schepen uit
veiligheidsoverwegingen vanuit Enkhuizen te laten vertrekken. Rotterdam en Enkhuizen werden de belangrijkste
haringcentra.
Gedurende de zeventiende eeuw telde Nederland 500 à 600 haringbuizen. Daarvan hoorde ongeveer
de helft te Enkhuizen thuis.
De vrijwel voortdurende oorlogen eind 1600, begin 1700, vooral met Frankrijk, bracht de haringvloot enorme schade toe. De buis ‘'t Roo Fortuijn’ van de Venhuizer stuurman Jan Cornelisz Brak werd in november 1690 gekaapt. Zeven bemanningsleden bleven op de buis, tezamen met een aantal kapers. Toen men door tegenwind voor 't Vlie kwam te liggen, maakten de zeven zich van het schip meester. Na 1700 kwam het aantal haringbuizen niet meer boven de honderd.
176. Die auto gaat nog wel 'n tijdje mee. Die moet je niet wegskoiten (ver beneden de waarde van de hand doen).
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.