Bibliotheek » Ach Lieve Tijd - West-Friesland » Deel 14: Westfriezen en hun scheepvaart » pagina 324
In de 16de en 17de eeuw vertrokken uit de Westfriese steden Hoorn, Enkhuizen en Medemblik
honderden schepen voor handel naar de havens rond de Oostzee. De Hoornse houthandelaar Valehen, liet
zichzelf afbeelden op een gebrandschilderd glas bij zijn werf met daarop een fluitschip.
(WFM)
Kort daarop kreeg Enkhuizen als eerste Hollandse stad toestemming door de Sont – de zeeëngte
tussen Denemarken en Zweden – te varen. In 1476 waren al 42 Enkhuizer schippers bij de vaart op
het Oostzeegebied betrokken.
Alkmaar en Schagen waren niet aan zee gelegen en speelden in deze takken van zeevaart geen rol. Wel
was er verkeer met Rijnschepen over de Zuiderzee naar Deventer en Kampen. Kolhorn fungeerde daarbij
als natuurlijke haven voor Schagen. Allerlei agrarische producten, zoals boter en kaas, werden uitgevoerd,
andere goederen – hout, turf en rogge bijvoorbeeld – werden op de terugweg meegenomen. Aan
het einde van de zestiende eeuw kwam er steeds meer vraag naar grotere koopvaardijschepen. In deze tijd
werd te Hoorn het fluitschip ontwikkeld. Dit scheepstype was goedkoop, snel en dus concurrerend dank
zij een kleinere bemanning, een groot laadvermogen en goede zeileigenschappen. Volgens de Hoornse
kroniekschrijver Velius liepen de eerste fluiten in 1595 van stapel. De bekende Hoornse koopman Pieter
Jansz Liorne heeft vermoedelijk korte tijd later nog een aantal verbeteringen aangebracht.
Elk schip had een naam. Vaak werd die ontleend aan de familienaam van de schipper. Dat gaf problemen
als meer leden uit één familie schipper waren. Enkele voorbeelden uit de periode omstreeks
1700 kunnen dit illustreren. Drie broers Tasman uit Schellinkhout losten dat als volgt op: Jan Cornelisz
Tasman was schipper op ‘De Swarte Tas’, Pieter Cornelisz op ‘De Roode Tas’ en
Reijer Cornelisz op ‘De Groene Tas’. Vader Jan Teunisz Slagter en zoon Cornelis Jansz Slagter,
beiden uit Venhuizen, maakten een ander onderscheid: vader Jan voer op ‘de Oude Slagter’
en zoon Cornelis op ‘De Jonge Slagter’. En soms werd de scheepsnaam familienaam. Cornelis
Jansz Allerts van Schellinkhout was schipper op ‘De Langeberk’ en noemde zich later Berk.
Die achternaam droegen ook zijn nakomelingen.
Koopvaardijschepen waren niet het eigendom van de schipper en meestal ook niet van één
enkele koopman. Het scheepsbezit was verdeeld in parten die eigendom waren van een groot aantal personen.
Op die manier werd het risico gespreid. De bemanning werd voor elke reis opnieuw ingehuurd. Voor
koopvaardijschepen varieerde het aantal bemanningsleden van ongeveer zes tot 25 à 30.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.