Bibliotheek » Ach Lieve Tijd - West-Friesland » Deel 8: Westfriezen en hun jonge jaren » pagina 192
In een plaats als Zijdewind stonden generaties lang gereformeerde (na 1850 ‘hervormde’) onderwijzers voor bijna volledig katholieke klassen. Toen in 1848 voor het vacante schoolmeestersambt van Zijdewind opnieuw een gereformeerde schoolmeester werd benoemd, waren de katholieke ouders zwaar teleurgesteld. Uit protest hielden zij hun kinderen thuis. Niet voor enkele dagen, weken of maanden, maar bijna drie jaar lang. Van januari 1849 tot september 1851 werd de lagere school door dertien leerlingen bezocht in plaats van 58. Uiteindelijk kwamde zaak bij het Ministerie van Onderwijs terecht. Daar werd alsnog besloten een katholieke onderwijzer te benoemen.
Het was na 1806 niet verboden een katholieke school op te richten, maar op het platteland van
West-Friesland kwamen deze door geldgebrek nauwelijks van de grond. Bij de grondwetswijziging van 1848
werden katholiek en protestants-christelijk bijzonder onderwijs mogelijk gemaakt. Het zou tot 1920
duren voordat het bijzonder onderwijs volledig door de overheid werd gesubsidieerd. Pas toen was er
sprake van financiële gelijkstelling met het openbaar lager onderwijs.
In 1948 werd in Medemblik een horlogemakersvakschool opgericht, die in 1977
verhuisde naar de Draafsingel te Hoorn. De school was vernoemd naar een bekende Brabantse horlogemaker, Cornelis
Verhagen.
(AWG)
Bij diverse katholieke onderwijsorganisaties lagen al vergevorderde plannen klaar voor de oprichting
van een school. Na 1920 konden deze vrijwel direct ten uitvoer worden gebracht. Zo begon de Rooms-Katholieke
Land- en Tuinbouwbond (opgericht in 1915) met de oprichting van katholieke lagere landen tuinbouwscholen.
Kort na elkaar ontstonden in Grootebroek een lagere tuinbouwschool en in Spanbroek een lagere landbouwschool,
later gevolgd door lagere land- en tuinbouwscholen in Obdam en Wervershoof.
Ook was in ieder dorp in de jaren dertig wel een lagere katholieke school te vinden. Voor de oprichting
van voortgezette en middelbare katholieke scholen was veel minder belangstelling. Als een leerling
wilde doorleren na de lagere school, werd van de dorpsschoolmeesters een extra inspanning gevraagd.
‘De scholen in de stad mochten dan beter uitgerust zijn geweest en van meer leerkrachten
voorzien dan bij ons in Wognum, mijn voorbereiding op de eenvoudige school van Meester Starmans was
beter dan die van welke van de nieuwelingen ook.’ Aldus schreef pater Mooij over zijn lagere
schooltijd in Wognum omstreeks 1914. Meester Starmans zou na schooltijd bijlessen geven in Nederlands,
rekenen, geschiedenis en Frans om Mooij voor te bereiden op het seminarie. Ook op andere lagere scholen
kregen leerlingen bijlessen als zij verder wilden leren. In Avenhorn bijvoorbeeld kregen omstreeks 1900
twee kinderen extra lessen Frans, zodat zij via de Franse school in Hoorn de middelbare handelsschool
konden volgen. Voor de meeste leerlingen was de lagere school het einde van de schoolloopbaan. De
mogelijkheid om na de lagere school in het eigen dorp beroepsonderwijs of een vakopleiding te volgen,
was beperkt. Voor meisjes was er hoogstens de één- of tweejarige landbouwhuishoudschool
en voor jongens de nijverheid- en industrieschool of tekenschool. De cursussen werden meestal 's avonds
of 's winters gegeven als het werk op het land of in de fabriek stil lag.
Omstreeks 1900 waren in de grotere Westfriese steden ambachtsscholen opgericht, maar deze waren voor
de plattelandsjongeren letterlijk onbereikbaar.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.