Bibliotheek » Ach Lieve Tijd - West-Friesland » Deel 4: Westfriezen en hun steden » pagina 89
De Grote Kerk van Hoorn vloog op 3 augustus 1838 in brand omdat een
loodgieter een brandende vuurpot in de dakgoot had laten staan. Een uur na de ontdekking van de brand
stortte de kerktoren in. De eerste luitenant van de mobiele schutterij maakte een tekenining van deze
gebeurtenis. Na de brand werd de kerk herbouwd, maar in 1878 brandde deze opnieuw af, dit keer als
gevolg van blikseminslag. Tot 1968 was de kerk in gebruik als godshuis; in de jaren tachtig werden er
winkels en woningen van gemaakt.
(RANH)
Ontdekten zij brand, dan klepperden zij de burgers van de stad wakker, zodat deze konden helpen
blussen.
Sommige beroepen hadden hun eigen gildehuis waar de werkers elkaar ontmoetten. Deze waren in alle steden
te vinden, maar zijn intussen verleden tijd. Op één na, want Hoorn beschikt nog over
het timmermansgildehuis, verstopt achter woningen op de hoek Veemarkt-Dal en nu het onderkomen van het
Westfries Genootschap. Het Hoorns metselaarsgildehuis aan het Achterom is afgebroken in 1957.
Al eerder werd geconstateerd dat water- en landwegen belangrijk waren voor een stad. Waar die wegen
samenkwamen, groeide in de loop der tijd een net van wegen, grachten, pleinen en havens. Goederen konden
worden aangevoerd, verhandeld en doorgevoerd. Zo ontstonden de Rode Steen in Hoorn en de Dam in Medemblik.
Breidde een plaats uit, dan moesten vaak waterwegen worden gedempt en drassige grond opgehoogd. In Hoorn
gebeurde dit voor de bouw van de eerste Grote Kerk. In Hoorn en Alkmaar verdwenen de boerderijen het
eerst uit de stad. Medemblik, Enkhuizen en Schagen hadden lange tijd ruimte genoeg en daar bleef de
stadsboerderij langer bestaan.
De straten in de middeleeuwse steden waren smal, ook de doorgaande wegen. Bij regen veranderden die
dan ook binnen de kortste keren in een grote modderpoel.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.