Bibliotheek » Ach Lieve Tijd - West-Friesland » Deel 3: Westfriezen en hun strijd tegen het water » pagina 72
De secretaris van Drechterland Seger Lakenman uit Enkhuizen kwam in 1733
met het plan om de vele leegstaande huizen in zijn stad af te breken of hunebedden uit Drenthe te halen,
om daarmee de dijken te versterken. (AWG)
Voor ons, moderne mensen, zou de veiligheid van het land nummer één zijn. Indertijd
dacht men daar anders over. Door de spectaculaire groei van de bevolking lagen de grondprijzen rond
1600 erg hoog. Er was een groeiende vraag naar landbouw- en veeteeltproducten. Bovendien waren er in
de grote steden, Amsterdam en Den Haag voorop, veel kapitaalkrachtige lieden die hun geld maar wat
graag belegden in huizen en grond. En werkkrachten en technische middelen waren er voldoende om
projecten van behoorlijke omvang te kunnen aanpakken. De beveiliging van het ‘oude’ land
was dus beslist niet de voornaamste reden waarom bedijkingen en droogmakerijen ter hand werden genomen.
Financieel voordeel was de belangrijkste overweging.
De investeerders hadden er veel voor over. De Amsterdamse stadsbestuurder Jacob Poppen stak maar liefst
een half miljoen in de drooglegging van de Beemster. Hij werd er niet armer van. Bij zijn dood in 1624
liet de man de lieve som na van 920.000 gulden. De redding van het platteland was slechts een neveneffect
van het winstbejag van stedelingen.
Toch school er een adder onder het gras. Door de ongeremde drooglegging van de binnenmeren raakte het
Noordhollandse boezembeheer behoorlijk in de war. Het Geestmerambacht bijvoorbeeld leidde al driehonderd
jaar lang via de Langereis het overtollige water van de Grote Waard en omgeving naar de uitwateringssluizen
bij Aartswoud. Toen de drooglegging van de meren dreigde, verzette Geestmerambacht zich met hand en
tand. De opbergmogelijkheid voor grote hoeveelheden water zou dan immers plotseling veel kleiner worden.
En kon de Langereis ineens zoveel water tegelijk verwerken? Het stedelijk kapitaal zette door en op de
Langereis kwam grote druk te staan. Geestmerambacht werd op kosten gejaagd. Er moesten drie molens extra
worden gebouwd langs de Aartswouder Kolk. De grote afwateringsproblemen waarmee we vandaag de dag nog
geconfronteerd worden, stammen dus al uit de zeventiende eeuw.
De ellende die West-Friesland in de 18e eeuw trof door stormvloeden,
dijkdoorbraken en herhaald uitbreken van de veepest werd na 1731 compleet. Toen werden de paalwerken
aan de wierdijken langs Zuiderzee en Waddenzee aangevreten door een kwaadaardige parasiet, de paalworm.
Langs alle kusten die op bovenstaande schets staan ingetekend, moesten de dijken worden hersteld en
vernieuwd. Dat kostte miljoenen. Vooral omdat de waterschappen er na lang aarzelen toe overgingen de
dijken aan de zeezijde te voorzien van grote keien die uit Noorwegen moesten worden geïmporteerd.
(Atlas van Stolk, Rotterdam)
De invloed van Alkmaar op de drooglegging van de Heerhugowaard was en bleef lange tijd dominant. Het polderbestuur vergaderde in het Alkmaarse stadhuis. De Middenweg, de hoofdweg van de nieuwe polder, werd richting Alkmaar getrokken. De bereikbaarheid van de stad werd tot woede van Hoorn vergroot door de aanleg van de Hoornse Vaart, een korte verbindingssloot tussen de ringvaart en de stadsgrachten van Alkmaar. Hoorn beantwoordde deze zet door in de zomer van 1625 vier compagnieën gewapende schutters naar Alkmaar te sturen die, vergezeld van een ploeg grondwerkers, de waterwerken verwoestten.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.