Bibliotheek » Ach Lieve Tijd - West-Friesland » Deel 3: Westfriezen en hun strijd tegen het water » pagina 71
Er werd tegenover de Staten een spel gespeeld van achterklap en steekpenningen. De Staten van Holland
en West-Friesland vormden sinds de Tachtigjarige Oorlog de hoogste regering van het souvereine gewest
Holland. Bij dit bestuur berustte het recht om woeste gronden uit te geven. Ook de steden Hoorn, Enkhuizen,
Medemblik en Alkmaar waren lid.
In de Middeleeuwen werden bij het bouwen van dijken ossen en paarden
ingezet. Op dit schilderij
ploeteren mensen met spaden, hooivorken, sleden en draagberries.
(ZZM)
Om de andere afgevaardigden binnen de Staten gunstig te stemmen voor
de inpoldering van de Heerhugowaard, had Alkmaar druk gebruik gemaakt van steekpenningen; delen van de
aan te leggen polder waren aan invloedrijke personen toegeschoven. En de stem van Medemblik was gemakkelijk
te winnen: de stad was een oude concurrent van Hoorn.
Toen Alkmaar het octrooi eenmaal binnen had, kon het graaf- en bouwwerk beginnen. Vanaf 1627 werden
molens gebouwd. De molenbouwer Gerrit Reindersz leverde de eerste voor 2000 gulden. Talloze schepen
sleepten klei aan, hout, stenen, touw, kalk, ijzer en teer. Honderden mensen werkten mee aan de bouw
van dijken en het graven van de ringsloot, de tochten en de kavelsloten. De ringvaart sloot niet alleen
het meer in, ook een aantal inliggende eilanden werden ingepolderd. Datzelfde gold de landen van Oterleek
en 300 bunder oude landerijen (‘druiplanden’) langs de oevers.
Doorsnede van het type wierdijk dat begin 18e eeuw langs de kusten van
De Vier Noorder Koggen en Drechterland volop te zien was. De wierriem bevindt zich tussen stevige steek-
en schoorpalen, die ‘krebbingen’ werden genoemd. Aan de voet was steenslag gelegd om de palen
tegen golfslag te beschermen. Deze en soortgelijke systemen werden vanaf het midden van de 16e eeuw toegepast
omdat na het verdwijnen van voorland de dijken aan de buitenkant extra versterkt moesten worden. Zeewier
bleek daar uitstekend in te voorzien.
(AWG)
Na de inpoldering werd de Grote Waard met 47 molens drooggemalen. Van die 47 zijn er momenteel nog zeven
over. Omdat De Waard niet overal even diep was, werd de nieuwe polder verdeeld in acht kleinere polders,
die ieder hun eigen ‘ondermolens’ kregen. Middenmolens vingen het water van de ondermolens
op en stuwden het water naar de bovenmolens die het water op de ringvaart loosden. Om gang in het water
te krijgen, werden strijkmolens gebouwd die het uitgeslagen water richting Langereis deden stromen.
Ter hoogte van Aartswoud werd het water van de Heerhugowaard uiteindelijk in de Zuiderzee geloosd.
Karweien als die aan de Zijpe en de Heerhugowaard waren duur en zaten vol risico's. Daar moest dus wel iets tegenover staan.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.