Bibliotheek » Ach Lieve Tijd - West-Friesland » Deel 3: Westfriezen en hun strijd tegen het water » pagina 66
Het oude bestuurshuis van De Vier Noorder Koggen op de Timmerwerven te
Medemblik, in 1807 geschilderd door J. Braat. De achterzijde van het Koggenhuis grensde aan het water
van de Westerhaven. Via de poort bereikte men de schuur waar de dijkmaterialen lagen opgeslagen.
(WFM)
Van de molenaars werd daarom verwacht dat ze handig met hamer en zaag konden omgaan en zelf het
onderhoud regelden. Hun tractement was echter povertjes. Eeuwenlang hebben ze het jaarlijks moeten
doen met tachtig gulden. Van dit bedrag moest ook nog een knecht worden betaald. Sociale voorzieningen
waren er niet. Toen in 1837 molenaar H. de Groot uit de Heerhugowaard te oud was om zijn werk nog
langer te doen, werd hij door het polderbestuur ontslagen. Hij kreeg een aanbevelingsbrief mee voor
de gemeente om uit de overheidskas te worden onderhouden.
In de aanpak van grote problemen rond de Grote- of Heerhugowaard kondigde zich eveneens een nieuwe tijd aan. De Grote Waard was een enorme plas water van 3337 hectare, die in noordelijke richting in open verbinding stond met de Schagerwaard en veertien andere plassen ten zuiden van Schagen. In het oosten vloeide De Waard samen met de Berkmeer. In 1544 dreigde deze watermassa rechtstreeks in contact te komen met Schermer en Beemster en mogelijk zelfs met de Zuiderzee. In opdracht van keizer Karel V en zijn landvoogdes in Brussel is toen in dat jaar een onderzoek ingesteld naar de situatie. Ver over de honderd belanghebbenden kwamen in Alkmaar in een ‘hearing’ getuigen voor de keizerlijke ambtenaren Adriaan Stalpaert van der Wiele en Andries van Bronckhorst. Uit meer dan tachtig plaatsen over heel Noord-Holland – de helft uit de omgeving van de Grote Waard – waren ze gekomen: schouten, schepenen en burgemeesters. Een van de ondervraagden was Pieter Claesz uit Oudkarspel.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.