Bibliotheek » Ach Lieve Tijd - West-Friesland » Deel 3: Westfriezen en hun strijd tegen het water » pagina 65
Ook de Westfriese Omringdijk kreeg in deze tijd het uiterlijk van een vestingmuur, een bastion waar
de golven van de zee tegen aan beukten. Zo'n steile wierdijk liet geen druppel water door. Wel sloeg
het water er bij harde wind gemakkelijk overheen.
Ook tijdens zware ijsgang bleek de kwetsbaarheid van de wierdijk. In maart 1622 sneden ijsschotsen van
dertig centimeter dikte in één uur tijds bij Medemblik dwars door de zeseneenhalve meter
dikke wierriem van de Omringdijk. Dat leverde geen direct gevaar voor overstromingen op doordat de
aarden dijk behouden bleef, maar de schade was groot.
Een andere belangrijke uitvinding was de Hollandse watermolen. Het zijn immers de watermolens geweest
die ons land hebben gered van de ondergang. Molens verbeterden de afwatering en met behulp van molens
bleek het later mogelijk diepe meren droog te pompen. Dat intensieve molenbemaling tegelijk ook bodemdaling
veroorzaakte, kreeg men pas later door. De start van de waterbemaling door windmolens ligt in 1408.
De sluisdeuren op dit gebrandschilderd wapen van het hoogheemraadschap
staan open: het is eb en er kan dus gespuid worden. Dit raam werd in 1683 door ‘U.S.’ geschonken
aan de N.H. kerk te Hoogwoud.
(ZZM)
De Alkmaarders Floris van Alkemade en Jan Grietenzoon voorzagen in dat jaar een korenmolen van schepraderen,
zodat die als watermolen kon fungeren. De vinding kwam precies op tijd. Holland ging steeds meer lijken
op een schotel met opstaande randen. Voor de waterschappen werd het steeds lastiger het teveel aan water
op zee te spuien. Weldra werd de Alkmaarse uitvinding nagevolgd. De eerste tijd waren het eenvoudige
molentjes die in hun geheel op de wind moesten worden gericht. De aannemers die ze plaatsten, waren
verplicht ze ook weer overeind te zetten als ze waren omgewaaid.
De eerste Westfriese windwatermolens werden in 1452 in Enkhuizen gebouwd. In het uiterste westen van
West-Friesland kreeg de Burghornerpolder zijn molen in 1467. Daarna ging het snel. Tegen 1600 waren
windwatermolens een algemeen verschijnsel. Toen hadden inmiddels de bovenkruiers hun intrede gedaan:
bonken van molens waarvan alleen het bovendeel naar de wind hoefde te worden gezet. Met hun schepraderen
van zes meter doorsnee hadden ze een opvoerhoogte van ongeveer een meter.
Van veel molens is sinds 1650 het scheprad vervangen door een grote vijzel. Daarmee werd bereikt dat
de opvoerhoogte een stuk groter werd. Voor hetzelfde resultaat waren nu minder molens nodig. Pieter
Raat, de inventieve polderbaas van de Heerhugowaard tussen 1803 en 1845, wist zodoende te bereiken
dat het aantal molens in ‘zijn’ polder werd teruggebracht van 34 naar 25. De molens eisten
veel en regelmatig onderhoud. De 25 meter lange houten roeden bijvoorbeeld, belangrijk onderdeel van
de wieken, gingen slechts zeven à acht jaar mee.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.