Bibliotheek » Ach Lieve Tijd - West-Friesland » Deel 1: Westfriezen en hun rijke verleden » pagina 24
Eveneens in 1595 werd in Hoorn uit verschillende scheepstypen een snelvarend schip ontwikkeld dat
weinig bemanning nodig had en economisch zeer rendabel was, het zogenaamde fluitschip.
De op 8 januari 1587 in Hoorn geboren Jan Pieterszoon Coen bracht het
bij de Verenigde
Oostindische Compagnie tot de hoogste positie: gouverneur-generaal. Het levensgrote bronzen standbeeld
werd niet door iedereen gewaardeerd; critici vonden dat het te veel naar één zijde
overhelde, wat in strijd zou zijn met het energieke karakter van Coen. Desondanks werd het beeld aan
de Rode Steen in Hoorn op 30 mei 1893 feestelijk onthuld. De dag eindigde met een groot vuurwerk in
de haven.
(AWG)
Voor de doorvaart naar de Oostzeelanden aan de Sont moest tol worden betaald. De grootte van het dek
bepaalde het verschuldigde
bedrag. Het fluitschip had een smal dek en was om deze reden goedkoper dan buitenlandse schepen. In
1605 paste Hoornaar Pieter Jansz Liorne nog een aantal verbeteringen toe en werd het fluitschip het
meest gangbare scheepstype.
Een andere Westfries die in die tijd nationaal faam maakte, was Jan Pietersz Coen. Zijn ouders kwamen
uit Twisk. Hij had snel carrière gemaakt bij de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC), opgericht
in 1602. De VOC had afdelingen (‘kamers’) in Hoorn en Enkhuizen en bundelde de belangen
van handelsondernemingen om het monopolie op de handel in Oost-Indië te krijgen.
De VOC was in de 17e en 18e eeuw een van de belangrijkste peilers van
de Hoornse economie. In 1682 werden de bestuurders van de Hoornse ‘kamer’ van de VOC door
Johan de Baen geportretteerd.
(WFM)
Zijn eerste reis maakte Coen in 1607. Hij behartigde de belangen van de VOC goed, al ging dat vaak ten koste van de
plaatselijke bevolking. In 1616 werd hij Gouverneur-Generaal, de hoogste functie die in het VOC-bestuur
was te behalen. Drie jaar later stichtte hij Batavia, het huidige Djakarta.
De handel op Oost-Indië leverde grote sommen geld op. Aangevoerde specerijen werden in Hoorn en
Enkhuizen in pakhuizen opgeslagen om met forse winst te worden verkocht. De VOC-kooplieden investeerden
hun winsten in de drooglegging van grote meren als de Beemster, Schermer en Heerhugowaard. Met de
kleinere Wogmeer was al eerder praktijkervaring opgedaan.
Klik hier voor meer Westfriese woorden en uitdrukkingen.